Jos de Mul.  Heftige harmonie in Xinjiang. Biopolitiek en etnocide op zijn Chinees. De Groene Amsterdamer. Jrg. 143, nr.3 (16 januari 2019), 26-31.

Musa is zichtbaar geëmotioneerd als hij vertelt dat hij sinds vorig jaar zomer geen contact meer krijgt met zijn ouders en zijn broer, die in een dorp in de buurt van Kashkar wonen. Ik spreek met hem via Skype over de tragedie die zich momenteel in de Chinese provincie Xinjiang voltrekt. Musa is een vijfenveertigjarige Oeigoer, in zijn vorige leven een populair docent aan het departement politieke wetenschappen van Xinjiang Normal University in Ürümqi, de hoofdstad van wat officieel de ‘Xinjiang Oeigoerse Autonome Regio’ heet. Eind 2006 vluchtte hij, nadat hij politieke problemen had gekregen, met zijn gezin naar de Verenigde Staten, waar hij de status van vluchteling kreeg. Onderwerp van gesprek zijn de concentratiekampen die volgens berichten in de internationale pers de afgelopen twee jaar in Xinjiang zijn verrezen.

Jos de Mul. (On)Echt Bali. De uitvinding van het Laatste Paradijs. Trouw. Katern Letter & Geest. Zaterdag 13 oktober 2018, 4-8.

Toerisme heeft in onze onverzadigbare zoektocht naar de hemel de plaats van religie ingenomen, betoogde filosoof Ruud Welten laatst in De Groene. De toerist gelooft niet langer in God, maar blijft de hoop op verlossing koesteren, en veronderstelt (net als de traditionele gelovige) dat het ware leven elders is, aan gene zijde van het geploeter en de zorgen en verveling van alledag. 

Als er één plaats op aarde aanspraak maakt op de titel toeristenparadijs, dan is het Bali wel, volgens de reisfolders The Last Paradise. Het heeft de palmbomenstranden, het tropische klimaat en het vrouwelijk schoon van de Stille Zuidzee-eilanden, de oosterse mysteries, de kleurrijke rituelen en tempelpracht van het hindoeïstische India, en een natuurschoonheid die kan wedijveren met die van het Amazonegebied. En dat alles bijeen op een eiland niet veel groter dan Gelderland en voorzien van alle luxe die je van een paradijs verwacht.

Uit de niet-aflatende stroom fotoboeken, films, reisgidsen, antropologische studies en romans die sinds de ‘ontdekking’ van Bali in het begin van twintigste eeuw zijn verschenen, doemt het beeld op van een paradijselijke beschaving, waarin iedereen kunstenaar is en in sensuele en spirituele harmonie met elkaar en de natuur leeft, waarin homoseksualiteit geen taboe is en ze – anders dan in het islamitische Java – niet op een god meer of minder kijken. 

Sinds onze zoon vijftien jaar geleden naar Bali verhuisde, daar trouwde met een Indonesische en er een bestaan opbouwde in de toeristensector, bezoeken we het eiland vrijwel jaarlijks. We genieten van de warmte en de keuken, wonen kleurrijke ceremonies bij (de hindoekalender kent meer feestdagen dan dagen in het jaar), vergapen ons aan de schitterende, door gamelanmuziek begeleide crematies aan zee, en rennen met expats en locals mee in hash runs door rijstvelden en dorpen. Ook wij hebben ons hart verloren aan Bali. En we zijn de enigen niet. Het dichtbevolkte eiland met ruim 4.2 miljoen inwoners (tweemaal zoveel als Gelderland), ontvangt jaarlijks ruim 15 miljoen toeristen, onder wie 200.000  Nederlanders. 

Jos de Mul, Van KNIL-militair tot bevrijdingssoldaat: op zoek naar het verhaal van Adolf Lembong. Vrij Nederland online, 15 augustus 2018.

Nieuwsgierig geworden door de verhalen van z’n Indonesische schoondochter bezoekt hoogleraar filosofie Jos de Mul het graf van haar oudoom, ex-KNIL-militair Adolf Gustaaf Lembong. De ex-KNIL-militair werd in 1950 op gruwelijke wijze om het leven gebracht tijdens de staatsgreep tegen de jonge Indonesische staat, geleid door de beruchte Raymond Westerling.

Tekst: Jos de Mul

Fotografie: Jos de Mul & Lanny LembongClick to enlarge image Dode_Lembong.PNG

Lanny Lembong, onze Indonesische schoondochter, maakt ons wegwijs in haar complexe familiegeschiedenis terwijl we op Ngurah Rai, het vliegveld van Bali, wachten op onze vlucht naar Manado, de hoofdstad van Noord-Sulawesi. We zijn op weg naar de desa Ongkaw, de geboorteplaats van haar vader. In 1947 vertrok hij op achttienjarige leeftijd van daaruit met zijn oom Adolf via Makassar naar Jakarta, op zoek naar werk. Hij zou de rest van zijn leven in de hoofdstad slijten en Lanny is er opgegroeid. De laatste keer dat zij Ongkaw bezocht, was zij acht jaar oud.

We gaan de jongste broer van Lanny’s vader bezoeken en willen ook het monument dat in Ongkaw voor ‘oom Adolf’ is opgericht, gaan bekijken. De verhalen die in de familie over hem de ronde doen, maken me nieuwsgierig naar zijn veelbewogen leven. Wikipedia leert dat luitenant-kolonel Adolf Gustaaf Lembong (1910-1950) in dienst was van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Filipijnen als lid van een Amerikaans-Filipijnse guerrillagroep tegen de Japanners heeft gevochten.

Jos de Mul. Zwermgeesterij. Een posthumaan scenario. De Groene Amsterdammer nr. 20-21, 16 mei 2018, 86-89.

Als ik naar de boom in mijn tuin kijk, dan ben ik het die de boom ziet. Het is niet mijn buurman die hem ziet. Maar wat niet is kan nog komen, in het posthumane tijdperk waarin ons brein geïntegreerd is in een computernetwerk.

Revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van de productie van energie en goederen, transportmiddelen en informatie- en communicatietechnologieën hebben het menselijk leven en het aanzien van de aarde in de afgelopen twee eeuwen ingrijpend veranderd. De moderne wetenschap en techniek hebben de mens een ongekende macht over de natuur verschaft. Vanwege de impact van het menselijk handelen op het klimaat wordt het huidige geologische tijdvak niet zonder reden aangeduid als het Antropoceen.

Naar het zich laat aanzien staan we nog maar aan het begin. Waar de negentiende en twintigste eeuw door de metallieke aard van de genoemde technologieën het tijdvak van de grijze technologie kan worden genoemd, daar hebben we met de stormachtige ontwikkeling van de levenswetenschappen en biotechnologie het tijdperk van de groene technologie betreden. Met de versmelting van biologie en informatiewetenschap is na de levenloze natuur ook het leven tot object van wetenschappelijke beheersing en manipulatie geworden. Terwijl nano-ingenieurs afdalen in de cel om die naar menselijke behoeften te verbouwen, nestelen biologen zich in de machine om deze tot leven te brengen. Convergerende technologieën als genetische modificatie, neurale interfaces, kunstmatige intelligentie en robotica zijn bezig het aanzien van het leven op aarde op een zo mogelijk nog drastischer wijze te transformeren. Het is de vraag in hoeverre het menselijk leven zich aan deze transformatie kan onttrekken.

Jos de Mul. Welk lichaamsdeel kunnen we binnenkort missen? Rubriek De Grote Vraag. In: Vrij Nederland. Jaargang 78 (2017), Oktober: 14-15.

De rol van de bij reproductie betrokken organen zie ik in een mogelijk niet al te ver weg gelegen toekomst afnemen. Niet dat de geslachtsdelen zullen verdwijnen (die hebben immers ook nog andere functies), maar het lijkt me niet ondenkbaar dat ‘wild baren’, zoals de wilden in reservaten in Huxleys A Brave New World, in toenemende mate in onbruik zal geraken. Naarmate het modificeren van genetische eigenschappen steeds gebruikelijker zal worden, zal waarschijnlijk ook de verdere ontwikkeling van het embryo in toenemende mate buitenbaarmoederlijk – in ectopic pregnancy tubes (al bestaat de combinatie van ectopic pregnancy en tubes nog niet) gaan plaatsvinden. Deze ontwikkelingen resoneren door naar de politiek: het patenteren van genetische eigenschappen door marktpartijen en de rol die de staat dient te spelen zijn dan de hot items in de biopolitiek. De in 2031 te publiceren jubileumeditie van Aldous Huxley’s Brave New World, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het boek, wordt een van de grootste bestsellers aller tijden.

 

 

Jos de Mul. Hoe ik bijna boeddhist werd. Trouw. Bijlage Letter en Geest, 25 november 2017, 14-18.

Het gastenverblijf van de Ritsumeikanuniversiteit ligt vlak bij de Ryoan-ji tempel met zijn beroemde zentuin, aan de voet van de heuvels die Kyoto omringen. Terwijl ik mijn gastcolleges over de Griekse tragedie voorbereid,  leest mijn vrouw Gerry over de 1200 kilometer  lange Saigoku-bedevaartstocht naar 33 tempels in de Kansei regio. De tocht viert volgend jaar haar 1300ste verjaardag.

Ik heb, anders dan mijn lief, niet veel talent voor religie. Aan mijn opvoeding heeft dat niet gelegen. Ik groeide op in een Nederlands-hervormd gezin in Terneuzen, waarin voor iedere maaltijd werd gebeden. Elke schooldag begon met een uur bijbelse geschiedenis. Ik genoot van de verhalen en koester nog altijd het plechtstatige Nederlands van de statenbijbel, die mijn vader op zijn dertiende, bij de kerstfeest in 1942 van de zondagschool kreeg. Maar toen ik als dertienjarige van mijn oom Leen een boek over de evolutie te lezen kreeg, verkocht ik mijn ziel aan de wetenschap. Omdat ik die fantastische bijbelverhalen altijd al met een lichte scepsis had aangehoord, was het afscheid van het geloof geen traumatische gebeurtenis en ben ik nooit een militant atheïst à la Richard Dawkins geworden. Als wijsgerig antropoloog fascineert de religie mij nog steeds om wat ze bewerkstelligt, zowel ten goede als ten kwade.

Mijn lief is uit ander, katholiek hout gesneden. Ook zij zei de kerk vaarwel, maar er bleef een spiritueel vuurtje in haar smeulen. Gerry mediteert dagelijks en kan geen kathedraal betreden zonder een kaarsje voor Maria te ontsteken. En nu, in Kyoto, mag ik, ongelovige Thomas, haar vergezellen.

Jos de Mul. Antigone op de intensive care. De Vrijheidsillusie. AMC Magazine. Maart 2017, nr. 2, 16-18.

Over onze individuele vrijheid hebben we op het eerste gezicht weinig te klagen. Vergeleken bij eerdere generaties is er veel meer ruimte om een eigen leven te leiden. Hoewel - zijn we echt zoveel vrijer? Achttien toonaangevende wetenschappers en publicisten plaatsen hun kanttekeningen.

Aflevering 10: Jos de Mul over de tragiek van het zelfvoltrokken noodlot.

‘Vrijheid’ is een begrip met positieve connotaties. Het duidt op de afwezigheid van factoren die ons denken en handelen beknotten. Van vrijheid, zo lijkt het, kun je nooit genoeg krijgen: hoe meer vrijheid, hoe beter.
Natuurlijk worden er omwille van de lieve vrede wel bepaalde grenzen aan de vrijheid gesteld. Zo zijn we bijvoorbeeld niet vrij anderen te bestelen of te doden. Maar ook als we grenzen aan onze vrijheid stellen, doen we dat doorgaans uit naam van diezelfde vrijheid. In dat geval uit naam van de vrijheid van de ander. Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

Wij moeten elkaars vrijheid respecteren, want iedereen heeft recht op vrijheid. We dienen de vrijheid van eenieder zo groot mogelijk te maken met inachtneming van het recht op vrijheid van alle anderen. Maximale vrijheid voor iedereen, dat is ideaal.
Toch kunnen we ons afvragen of de vrijheid niet ook inherente schaduwkanten kent. Dat nu is precies de vraag die Griekse tragedies ons al vijfentwintig eeuwen voorleggen. Het is niet toevallig dat die Griekse tragedies op dezelfde plaats en in dezelfde tijd – Athene in de vijfde eeuw voor Christus - zijn ontstaan als de democratie, de regeringsvorm waarin de burgers in vrijheid zichzelf besturen. Tragedies legden de democratische Atheners een bijzonder unheimliche vraag voor: Jullie hebben nu de vrijheid nu wel ‘uitgevonden’, maar was dat werkelijk zo’n goed idee?

Jos de Mul. Populist is in zijn nopjes met sociale media. Gereformeerd Dagblad, 1 maart 2017, 6-7.

Populisten zijn er in vele soorten en maten, maar wat ze allemaal delen is een politiek van uitsluiting van wat zij beschouwen als ‘volksvreemde’ een ‘volksvijandige’ elementen en een demagogische stijl van politiek bedrijven met behulp van beledigende woorden als ‘kopvoddentax’. Dergelijke taal draagt in belangrijke mate bij aan de verruwing van de omgangsvormen, volgens een recent onderzoek van I&O Research een van de grootste zorgen van de Nederlandse bevolking. En bij die verruwing spelen de sociale media een cruciale rol.

Demagogie – het in beweging brengen van het volk met retorische middelen – maakt een politicus nog niet noodzakelijk tot een populist. Demagogie is eigen aan democratie. Iedere politicus doet immers zijn best om kiezers voor zijn standpunten te winnen, en dan is een zekere mate van demagogie onvermijdelijk. Dat gold al voor de directe democratie in het klassieke Athene en dat is er niet minder op geworden in het tijdvak van de massamedia.

Het hedendaagse populisme van Trump en Wilders kan echter niet goed begrepen worden zonder daarbij de rol van het internet en met name sociale media als Twitter en Facebook in ogenschouw te nemen. Deze nieuwe media hebben het politieke landschap in een aantal opzichten ingrijpend getransformeerd. En die transformaties leggen populisten en hun ‘volgers’ geen windeieren. Voor een populistisch leider hebben sociale media drie forse voordelen boven de klassieke massamedia.

Jos de Mul. Populist is in zijn nopjes met sociale media. Friesch Dagblad, 2 maart 2017, 10.

Populisten zijn er in vele soorten en maten, maar wat ze allemaal delen is een politiek van uitsluiting van wat zij beschouwen als ‘volksvreemde’ een ‘volksvijandige’ elementen en een demagogische stijl van politiek bedrijven met behulp van beledigende woorden als ‘kopvoddentax’. Dergelijke taal draagt in belangrijke mate bij aan de verruwing van de omgangsvormen, volgens een recent onderzoek van I&O Research een van de grootste zorgen van de Nederlandse bevolking. En bij die verruwing spelen de sociale media een cruciale rol.

Demagogie – het in beweging brengen van het volk met retorische middelen – maakt een politicus nog niet noodzakelijk tot een populist. Demagogie is eigen aan democratie. Iedere politicus doet immers zijn best om kiezers voor zijn standpunten te winnen, en dan is een zekere mate van demagogie onvermijdelijk. Dat gold al voor de directe democratie in het klassieke Athene en dat is er niet minder op geworden in het tijdvak van de massamedia.

Het hedendaagse populisme van Trump en Wilders kan echter niet goed begrepen worden zonder daarbij de rol van het internet en met name sociale media als Twitter en Facebook in ogenschouw te nemen. Deze nieuwe media hebben het politieke landschap in een aantal opzichten ingrijpend getransformeerd. En die transformaties leggen populisten en hun ‘volgers’ geen windeieren. Voor een populistisch leider hebben sociale media drie forse voordelen boven de klassieke massamedia.

Jos de Mul. We moeten niet méér democratie, maar bétere democratie. Vrij Nederland Online, 24 februari 2017.

Referenda of loterijen zullen de crisis van de democratie niet oplossen, betoogt filosoof Jos de Mul. De elites moeten een échte open dialoog met de burgers aangaan, en ook de belangen van de PVV-kiezers serieus gaan nemen.

De opkomst van het populisme heeft mede geleid tot discussies over de kloof tussen burger en politiek, de crisis van de democratie en de manieren om die kloof te overbruggen en de crisis te bezweren. Veel bijdragen aan het publieke debat gaan ervan uit dat genoemde kloof en crisis samenhangen met het representatieve karakter van de huidige democratie. De oplossing wordt dan gezocht in meer of minder drastische herzieningen van het democratisch bestel. Bijvoorbeeld in de richting van meer deliberatieve of directe vormen van democratie.

Bij de formulering van de oplossing speelt het natuurlijk een grote rol hoe men tegen het populisme aankijkt. Wie het populisme als een bedreiging beschouwt voor de rechtsstaat en de pluralistische democratie, zal naar andere oplossingen neigen dan wie van mening is dat populisten een nuttige, correctieve functie vervullen in de representatieve democratie of dan degenen die het populisme ruim baan willen geven omdat het de meest ideale vorm van democratie belichaamt. In dit essay zal ik enkele analysen en voorstellen bespreken en wegen.

Jos de Mul. In Japan heeft Erica een ziel. Vrij Nederland, 20 augustus 2016, 41-45.

Kansai Science City doet op het eerste gezicht eerder aan de Verenigde Staten denken dan aan Japan. Waar Kyoto voor een groot deel bestaat uit smalle straatjes, volgebouwd met kleine huizen met minuscule tuintjes, waarin zelfs de bonsai boompjes het niet breed hebben, daar is dit enorme, tussen Kyoto, Osaka en Nara gelegen science park een grotendeels open vlakte, doorkruist door brede autowegen. Daaraan liggen, om de paar honderd meter, kolossale gebouwen, die de researchafdelingen huisvesten van zo’n 250 Japanse onderzoeksinstituten, universiteiten en multinationale bedrijven als Panasonic.

Bepaald on-Amerikaans daarentegen zijn de comfortabele fietspaden. Ik heb de veertig kilometer, die mijn appartement in het Noorden van Kyoto van Kansai Science City scheidt, fietsend langs de Katsura en Yodo rivier overbrugd op weg naar de Hiroshi Ishiguro Laboratories, gehuisvest in het Advanced Telecommunications Research Institute International (ATR). Bij het schrijven van mijn boek Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 raakte ik gefascineerd door de Japanse voorkeur voor androïden, robots die bedrieglijk echt op mensen lijken. Met name de regio Kyoto-Osaka staat hierom bekend en ik maak van mijn verblijf als gasthoogleraar in Kyoto gebruik om me op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen.

Jos de Mul. Noble vs. Dawkins. DNA is geen program van het concert des levens Vrij Nederland #13, 2 april, 2016, 77-81.

In The Music of Life. Biology Beyond the Genes zet de befaamde Oxford fysioloog en systeembioloog Denis Noble een frontale aanval in op The Selfish Gene van zijn Oxford-collega en oud-student Richard Dawkins, een boek dat 40 jaar na zijn publicatie de gemoederen nog altijd verhit houdt. Jos de Mul, die de deze maand verschenen Nederlandse vertaling van Nobles boek heeft voorzien van een uitgebreide inleiding en nabeschouwing, gaat in op de controverse tussen Noble en Dawkins, die in laatste instantie handelt over de vraag wat het betekent om mens te zijn.

Jos de Mul

Dit jaar is het 40 jaar geleden dat Richard Dawkins boek The Selfish Gene – in het Nederlands verschenen onder de titel Onze zelfzuchtige genen. Over evolutie, agressie en eigenbelang - werd gepubliceerd. Van deze bijbel van het ‘orthodox neodarwinisme’ (Dawkins’eigen woorden in de tweede druk uit 1989) gingen niet minder dan 1 miljoen exemplaren over de toonbank, in meer dan 25 talen. Waarschijnlijk is er sinds Darwins The Origin of Species (1859) geen ander biologieboek gepubliceerd dat zo’n enorme invloed heeft uitgeoefend op zowel het mensbeeld van het grote publiek als op het wetenschappelijk onderzoek, niet alleen in de levenswetenschappen, maar ook in de sociale en de geesteswetenschappen. Het is een bijzonder radicaal boek dat met zijn briljant geformuleerde boodschap -  dat organismen niet veel meer zijn dan tijdelijke voertuigen van onsterfelijke genen - een reductionistisch, deterministisch en in laatste instantie nihilistisch mensbeeld tot uitdrukking brengt.

Gencentrisme

Behalve veel navolging heeft The Selfish Gene ook veel weerstand opgeroepen en vandaag de dag is het boek nog even controversieel als bij zijn verschijning in 1976. Waar zoöloog Matt Ridley in zijn terugblik op het boek in het gezaghebbende tijdschrift Nature (28 januari.j.l.) stelt dat Dawkins gencentrische opvatting van de evolutie in de wereld van de biologie inmiddels algemeen is geaccepteerd en dat de alternatieve verklaringen - voortbrengselen van ‘lazy thinking of the 1960s’ - inmiddels iedere betekenis hebben verloren, daar argumenteert wetenschapshistoricus Nathaniel Comfort in hetzelfde Nature (10 september j.l.) dat Dawkins’ boek vrijwel geheel is achterhaald door de recente ontwikkelingen in de genetica. Wat Comfort vooral stoort is dat de zelfgenoegzame Dawkins de revolutionaire ontwikkelingen die de bijl hebben gezet aan het orthodoxe neodarwinisme, ook in zijn meest recente werk blijft veronachtzamen.

Wat de discussie rondom The Selfish Gene boeiend en belangrijk maakt, is dat het veel meer is dan een controverse over concurrerende biologische theorieën. Dawkins  gencentrisme – de idee dat het in de evolutie uitsluitend draait om de reproductie van zelfzuchtige genen – gaf zijn boek volgens critici ook een bedenkelijk politieke lading. Het zou in de tachtiger jaren niet alleen gediend hebben als een ideologische rechtvaardiging voor het greed is good thatcherisme, maar het zou ook hebben bijgedragen aan het in de biologische wetenschap opnieuw salonfähig maken van het ‘rasrealisme’, dat na de gruwelijke genetische experimenten van de nazi’s gedurende een aantal decennia volstrekt taboe was geweest. Bovendien maakte de The Selfish Gene met zijn nadruk op het blinde karakter van de evolutie felle kritieken los van de zijde van creationisten, wat Dawkins ertoe verleidde in boeken als The God Delusion (2006) een steeds militanter atheïsme te gaan uitdragen. Die strijd met de creationisten heeft er bovendien toe geleid dat Dawkins kritiek van andere biologen op zijn werk al snel percipieerde als een aanval in de rug. Nu misbruiken creationisten dergelijke kritiek inderdaad niet zelden om de evolutietheorie als zodanig verdacht te maken, wat er toe heeft geleid dat evolutiebiologen hun kritiek op Dawkins’ radicale neodarwinisme vaak binnenskamers houden.

Zo niet Denis Noble, die in zijn boek The Music of Life. Biology Beyond the Genes, waarvan de eerste editie in 2006 zowat gelijktijdig verscheen met de 30th anniversary edition van The Selfish Gene, frontaal de aanval inzette op Dawkins. Die vrijmoedigheid houdt waarschijnlijk samen met het feit dat Noble een relatieve buitenstaander is op het gebied van evolutietheorie en genetica. Noble was ten tijde van de publicatie van het boek (emeritus) hoogleraar cardiovasculaire fysiologie aan de Oxford University en had grote faam verworven met computersimulaties van het hart. Daarnaast geldt hij als een van de grondleggers van de systeembiologie. Pikant daarbij was dat het mikpunt van zijn aanval een oud-student en Oxford-collega was.  Dawkins studeerde in de jaren zestig biologie aan het Balliol College waar de vijf jaar oudere Noble, die als promovendus reeds naam gemaakt had met publicaties in Nature, in 1963 tot lecturer was benoemd. Tot aan zijn emeritaat in 2008 was Dawkins Professor for Public Understanding of Science aan diezelfde Oxford University.

Giraffen, muizen en genen

Om de portee van de strijd tussen Noble en Dawkins te begrijpen, dienen we die te plaatsen tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de moderne evolutieleer. Waar het denken over de natuur er onder invloed van het christendom nog tot ver in de achttiende eeuw van uitging dat de biologische soorten vanaf de schepping ongewijzigd zijn gebleven, onderging het wereldbeeld in de negentiende een fundamentele historisering. Terwijl de achttiende-eeuwer Linnaeus, aan wie wij de classificatie van biologische soorten hebben te danken die nog altijd wordt gehanteerd, een nog overwegend statische opvatting had van de orde der natuur, ontwikkelde de Franse filosoof Lamarck in zijn Philosophie Zoologique als eerste een consistente evolutietheorie. Uitgangspunt was de gedachte dat alle organismen een levenskracht bezitten die hen aanzet tot steeds complexere organisatie. Daarbij veronderstelde Lamarck dat de organismen zich voortdurend aanpassen aan de wisselende omstandigheden. Organen worden versterkt of verdwijnen naarmate ze intensiever worden gebruikt en de aangeleerde eigenschappen worden overgedragen op de volgende generaties. Zo verklaarde hij de lange nek van de giraffe uit het voortdurend uitstrekken van de nek om bij de hoogste blaadjes te komen. Volgens Lamarck verliep de evolutie door dergelijke leerprocessen snel, schoksgewijs en doelgericht.

Darwin nam dat idee van Lamarck over, maar ontwikkelde in zijn boek The Origins of Species ook een complementaire theorie van de evolutie van het leven: de natuurlijke selectie. Deze theorie, door de filosoof Daniel Dennett het beste idee genoemd dat iemand ooit heeft gehad, stelt dat er in de natuur het aantal nakomelingen altijd groter is dan het aantal dat volwassen wordt en zich reproduceert. Bij de reproductie doen zich altijd kleine verschillen voor en volgens Darwin selecteert de natuur de individuen die het beste zijn aangepast aan de steeds veranderende omstandigheden. Anders dan lamarckiaanse evolutie verloopt de darwiniaanse zeer traag, gradueel en ongericht.

Aan de populariteit van Lamarcks theorie kwam abrupt een eind door even cru als simplistisch experiment van de Duitse bioloog Weismann. Hij hakte gedurende zes generaties de staarten af van een groot aantal muizen om te toetsen of ze deze ‘aangeleerde eigenschap’ zouden doorgeven aan het nageslacht en toen dat niet gebeurde, concludeerde hij dat Lamarcks theorie onjuist was. Volgens hem bewees het dat dat veranderingen in de lichaamscellen geen enkele invloed uitoefenen op de geslachtscellen. Deze zogenaamde Weismannbarrière zou een belangrijke inspiratiebron vormen voor het neodarwinisme.

Dat neodarwinisme was het resultaat van de combinatie van Darwins theorie van de natuurlijke selectie en de erfelijkheidswetten van Mendel. Darwin had weliswaar opgemerkt dat nakomelingen altijd onderlinge verschillen vertonen, maar hij kon niet verklaren hoe dat kwam. Mendel kwam er dankzij experimenten met het kweken van erwten achter dat erfelijke eigenschappen uit discrete eenheden bestaat - in 1909 door de Deense botanicus Johannsen genen gedoopt – en dat de overerving daarvan aan wiskundige wetten gehoorzaamt. Op basis van dat inzicht ontwikkelde zich in de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw de populatiegenetica die het darwinisme een wiskundige onderbouwing verschafte.

De als ‘moderne synthese’ aangeduide versmelting van evolutieleer en genetica kreeg in 1953 zijn bekroning in de ontdekking van het dna, een macromolecuul dat zich in iedere celkern bevindt en dat bij de mens uit niet minder dan drie miljard in vier varianten voorkomende bouwstenen bestaat. Ieder gen bestaat uit een specifieke reeksen van die bouwstenen, die – zo dachten de ontdekkers –het recept of het programma vormden voor de erfelijke eigenschappen van het organisme. Bij de reproductie wordt het dna overgedragen op het nageslacht (waarbij in geval van geslachtelijke voortplanting telkens een unieke mix van de eigenschappen van de ouders ontstaat). Ook kunnen er door sporadische kopieerfoutjes bij de reproductie van het genetisch materiaal nieuwe eigenschappen ontstaan. Deze mutaties spelen volgens de neodarwinisten een cruciale rol in de evolutie van het leven op aarde.

Behalve bij de overdracht van de genetische eigenschappen op het nageslacht speelt het dna ook een cruciale rol bij de productie – via een tussenstadium in de vorm van de stof rna -  van de ca. honderdduizend verschillende soorten eiwitten, die – onder meer als bouwstof,  brandstof, enzymen, hormonen en afweerstoffen – onontbeerlijk zijn voor het menselijk leven. Het idee daarbij was dat ieder gen codeert voor één specifiek eiwit en eigenschap. Francis Crick, één van de ontdekkers van het dna, formuleerde op basis daarvan ‘het centrale dogma’ van het neodarwinisme: genetische informatie kan uitsluitend worden overgedragen van dna via rna naar eiwitten, maar nooit andersom. Deze regel werd door veel neodarwinisten onder invloed van Weismann echter uitgelegd als zouden de eigenschappen van organismen uitsluitend via de genen kunnen worden overgeërfd en dat het organisme noch de omgeving veranderingen kunnen aanbrengen in het genoom.

Deze interpretatie van Cricks centrale dogma maakte de weg vrij voor de gencentrische benadering van de evolutie, die dankzij Dawkins’ bestseller The Selfish Gene vervolgens een enorme vlucht nam. Het gencentrisme vormde ook een belangrijke inspiratiebron voor het Humane Genome Project (1990-2003). Het is kaart brengen van alle genen zou niet alleen in staat stellen ziekten te kunnen voorspellen en genezen, maar het zou niet minder betekenen dan de ontcijfering van ‘het boek van het leven’.

Biologie voorbij de genen

Hoewel de snelheid waarmee het menselijk genoom door de samenwerking van wereldwijd opererende genetici zonder meer indrukwekkend is, was het resultaat toch in zekere zin teleurstellend. Dat het menselijk genoom geen 100.000 genen bevatte (zoals op basis van het aantal verschillende eiwitten was voorspeld) maar niet veel meer dan 20.000, betekende niet alleen een krenking van het narcisme van de menselijke soort (er zijn eencelligen die drie keer zoveel genen hebben als de mens!), maar het betekende ook het einde van het one gene, one function paradigma. De meeste genen werken, vaak met honderden of zelfs duizenden, samen in complexe netwerken. Het aantal mogelijke combinaties is zo hyperastronomisch groot (vele malen groter dan het aantal elementaire deeltjes in het universum), dat het besef postvatte dat het Human Genome Project niet zozeer het einde als wel een uiterst bescheiden begin van het genetisch onderzoek markeerde.

Wat ook al snel duidelijk werd was dat genen niet vanzelf tot expressie komen. Ze kunnen aan en uit worden gezet. Daarbij speelt de 98,5% van het dna dat niet uit genen bestaat, en dat eerder was afgedaan als evolutionair afval (junk dna), een cruciale rol. In het ‘postgenomische’ onderzoek bleken ook andere aannames van het neodarwinisme onhoudbaar. Mutaties blijken veel minder toevallig te zijn dan eerder aangenomen. Zowel de snelheid, de hoeveelheid als de locatie laat sterke fluctuaties zien. Zulke vormen van natuurlijke genetic engeneering doen zich bijvoorbeeld voor in het immuunsysteem, dat zich daardoor snel kan aanpassen aan de voortdurende mutaties van virussen die het organisme bedreigen.  Ook blijkt genetische verandering vaak helemaal niet gradueel te verlopen. Zo ontdekte Barbara McClintock al in 1951 dat grote stukken dna, die vaak meerdere genen omvatten, van de ene naar de andere locatie op het genoom worden getransponeerd. Voor de ontdekking van deze jumping genes, die onder invloed van het neodarwinistische paradigma lange tijd werd veronachtzaamd, werd haar in 1983 de Nobelprijs toegekend. Deze ontdekkingen vestigden de aandacht weer op de door Lamarck opgemerkte zelforganisatie van het organisme.

Zo mogelijk nog spectaculairder was de rehabilitatie van Lamarcks idee van de overerving van aangeleerde eigenschappen in de epigenetica (de tak van de genetica die de invloed van processen buiten de celkern op de erfelijkheid bestudeert). Erfelijkheid blijkt zich niet te beperken tot het dna, maar ook stoffen buiten de celkern en gedrag blijken overerfbaar te kunnen zijn. Zo toonde de Chinese onderzoeksgroep van Sun in Wuhan aan dat wanneer het dna van een karper in de bevruchte maar van dna ontdane eicel van een goudvis wordt geplaatst, het resultaat een hybride is, die zowel eigenschappen van de karper als de goudvis heeft. En de onderzoeksgroep van Feig liet zien dat muizen die gedurende hun adolescentie in een stimulusrijkere omgeving opgroeiden dan een controlegroep, niet alleen zelf beter presenteerden in geheugenopdrachten (wat niet verwondert), maar dat dit leereffect ook de daaropvolgende generaties aanhield, ook wanneer die generaties niet in een stimulusrijke omgeving opgroeiden. Experimenten met de kleine worm C-elegans lieten zien dat dergelijke lamarckiaanse leereffecten wel 100 generaties kunnen standhouden.

Wat deze experimenten ons leren is dat het hele onderscheid tussen nature en nurture problematisch is. Het is niet zozeer een kwestie van ‘allebei een beetje’, maar de genoemde experimenten laten zien dat de aangeleerde eigenschappen (zoals Lamarck vermoedde) zelf kunnen worden overgeërfd. Dat zouden de politieke partijen bij het opstellen van hun programma’s voor de volgende verkiezingen in de oren moeten knopen: het suggereert immers dat investeringen in het onderwijs niet alleen goed zijn voor de huidige generatie, maar ook ten goede komen aan de komende generaties.

De muziek van het leven

Wat genoemde ontwikkelingen leren, zo stelt Denis Noble in The Music of Life. Biology Beyond the Gene, is dat het gencentrische beeld dat Dawkins met zijn metafoor van de zelfzuchtige genen van erfelijkheid en evolutie schetst, op zijn best eenzijdig is. Noble brengt daartegen de metafoor van ‘de muziek van het leven’ in stelling. Net zo min als je muziek kunt reduceren tot de noten op papier, kun je het leven reduceren tot de code van het dna. Dat zou net zo onzinnig zijn als stellen dat een symfonie van Beethoven wordt veroorzaakt door de partituur. Muziek is slechts mogelijk door een samenspel van componist, de partituur, de musici, hun instrumenten en de dirigent. Op vergelijkbare wijze het leven slechts mogelijk door een samenspel van genen, eiwitten, weefsels, organen en de omgeving. Nu zijn metaforen niet louter ornamentaal. Ze richten de aandacht op specifieke aspecten van de werkelijkheid en ze sturen het onderzoek. Ze bovendien retorische munitie. De muziekmetafoor stelt Noble niet alleen in staat de samenhang van de genoemde levenselementen uit te leggen, maar ook om te laten zien waarom Dawkins’ reductionistisch determinisme te kort schiet.

Het hele idee dat de genen het recept of het programma van het leven bevatten, is volgens Noble absurd. dna kan niets op zichzelf doen. We dienen het eerder dan als een recept of programma te begrijpen als een database die door de weefsels en organen wordt gebruikt om de eiwitten aan te maken die ze nodig hebben. Wij zijn niet zozeer de tijdelijke voertuigen van de genen, de genen zijn veeleer de dwangarbeiders van het organisme. Daarbij zet Noble tegen Dawkins reductionisme het begrip ‘neerwaartse veroorzaking’ in.  Waar bij Dawkins de pijl van de causaliteit slechts één richting uitwijst (van genen via eiwitten, cellen, weefsels en organen naar het organisme als geheel), daar richt Nobles metafoor de aandacht op de vele feedbackmechanismen in het organisme, die van bovenaf de lagere niveaus van organisatie aansturen. De dirigent van de muziek van het leven is daarbij overigens niet een specifiek instantie binnen het organisme (zoals de dirigent van het symfonieorkest dat is), maar veeleer het netwerk als geheel. In dat opzicht lijkt een organisme meer op een groep jazzmusici die ook zonder dirigent welluidende muziek voortbrengt.

Bij zijn bespreking van de componist waakt Noble ervoor niet in creationistisch vaarwater te belanden. De rol van de componist is niet weggelegd voor een schepper die buiten of boven de natuur staat, maar is het proces van evolutie zelf, waarbij geldt dat de evolutie ‘nog blinder is dan Beethoven doof was’. De metafoor van de muziek van het leven stelt Noble evenwel in staat een alternatief te bieden voor de deterministische implicaties van The Selfish Gene. Als individu zijn we geen louter speelbal van de processen die zich diep in onze cellen afspelen. Dankzij het mechanisme van neerwaartse veroorzaking kunnen we ons leven als handelingsbekwame individuen leiden. Ook hier geldt dat er geen allesbepalende dirigent is (het autonome, zelfbewuste subject waarvan moderne filosofen als Descartes en Kant droomden), maar dat we afhankelijk zijn van het samenspel van alle elementen van het netwerk. Met kapotte instrumenten of organen klinkt de muziek van het leven vals of valt zij zelfs stil. Maar voor het zover is kent het leven gelukkig ook momenten waarop het ‘uit de pan swingt’ en ons met levenslust vervult.

Nobles The Music of Life biedt zo een krachtig antidotum tegen Dawkins nihilisme. Weliswaar schrijft Dawkins op de laatste bladzijde van The Selfish Gene dat de mens als enige wezen in opstand kan komen tegen de zelfzuchtige genen, maar hoe dat mogelijk zou zijn in het licht van het reductionistisch determinisme dat de voorafgaande tweehonderd pagina’s van zijn boek doordesemt, blijft volkomen onopgehelderd.

Die geruststellende bezwering heeft Dawkins’ lezers in ieder geval niet bereikt. Ik moest daaraan denken toen ik, ten tijde van het schrijven van het nawoord voor de vertaling van Nobles boek, het interview las dat Joost Zwagerman vier dagen voor zijn zelfgekozen dood aan een journalist van HP De Tijd had gegeven. In dat interview gaat hij uitgebreid in op het thema zelfmoord. Met verwijzing van een uitspraak van Nietzsche vertelt hij dat de gedachte aan zelfmoord hem lange tijd troost had geboden op kwade momenten in zijn leven. Maar dat troostrijke karakter verdween toen zijn vader een poging ondernam zich van het leven te beroven. Vanaf dat moment  stond zijn leven in het teken van de vrees dat hijzelf en zijn kinderen en toekomstige klein- en achterkleinkinderen genetisch voorbestemd zouden zijn om zelfmoord te plegen. Natuurlijk wil ik niet beweren dat het neodarwinistische mensbeeld Zwagerman tot zelfmoord heeft gedreven. Het mislukken van zijn huwelijk, het feit dat bij hem de ongeneeslijke en veel ongemak en pijn veroorzakende ziekte van Bechterew was gediagnosticeerd en zijn terugkerende depressies zullen ongetwijfeld ook een belangrijke rol hebben gespeeld. Ook hier geldt dat het in het leven altijd om een samenspel van elementen gaat. Maar dat de genetische predestinatieleer die door boeken als The Selfish Gene  wordt verspreid daarin een rol in heeft gespeeld, lijkt mij zeer waarschijnlijk.

Voor wie het leven lief heeft, biedt de aubade aan het leven die Noble de lezer in De muziek van het leven ten gehore brengt, in ieder geval heel wat meer houvast.

 

 

 

 

News

This website is currently under (re)construction

Books by Jos de Mul

Search this website

Contact information