Het sublieme verlangen. Philipp Otto Runge en Casper David Friedrich in het licht van het heden
Jos de Mul. Het sublieme verlangen. Philipp Otto Runge en Casper David Friedrich in het licht van het heden. In Nederlandse wijsbegeerte in de twintigste eeuw, red. R. van Raak, H. Krop, W. v. Bunge and H. Blom. Best: Damon, 1999, 149-157.
Mijn bijdrage aan deze bundel kan niet anders beginnen dan met een verontschuldiging. Zij wijkt namelijk op twee belangrijke, zo niet fatale punten af van het thema dat daarin centraal staat. Mijn betoog handelt namelijk noch over Nederlandse, noch over twintigste-eeuwse filosofie. Hoewel ik geenszins wil verbloemen dat de reden daarvan niet in de laatste plaats gelegen is in een gebrek aan expertise met betrekking tot de twintigste-eeuwse Nederlandse wijsbegeerte, haast ik mij de andere overweging die mij ertoe heeft gebracht van het thema af te wijken, op de voorgrond te plaatsen. Het onderwerp dat ik in mijn bijdrage aan de orde wil stellen, het verlangen naar het sublieme, vindt zijn oorsprong namelijk op het snijpunt van twee stromingen in de geschiedenis van het denken die Michael Petry zijn hele leven lang diepgaand hebben gefascineerd: het Duitse Idealisme en de Romantiek. Bovendien speelt het onderwerp zich af op het raakvlak van kunst en filosofie, twee culturele domeinen die zich beide mogen verheugen in Michaels aanstekelijke enthousiasme. Dat hij zich reeds vanaf zijn studietijd heeft verdiept in het Duitse Idealisme, in het bijzonder in het werk van Hegel, is genoegzaam bekend. Dat zijn hart lang geleden tevens werd gestolen door de Deense Romantiek, en dat hij zich in zijn Deense periode heeft ontplooid tot een gedreven, en naar ik mij heb laten vertellen niet ongetalenteerd regisseur van Shakespeare, is minder algemeen bekend.
Het feit dat de Romantiek zich grotendeels in de negentiende eeuw heeft afgespeeld, maakt dat de twintigste eeuw in het vervolg slechts terloops ter sprake zal komen, in het kader van de doorwerking van de Romantiek op de latere in Europa. Dat Nederland in mijn betoog slechts zijdelings aan bod komt, heeft te maken met het feit dat de Romantiek een nogal on-Nederlands onderwerp is. Misschien overdreef Helmuth Plessner, toen hij schreef dat Nederland het enige land in Europa is dat geen Romantiek heeft gekend, maar dat de Romantiek in ons land doorgaans weinig geestdrift losmaakt, lijkt mij onloochenbaar. De negatieve houding ten opzichte van de Romantiek die ten onzent aan de dag wordt gelegd, kwam onlangs weer eens duidelijk tot uitdrukking in de reacties op de door het Vincent Van Gogh Museum georganiseerde tentoonstelling Philipp Otto Runge en Caspar David Friedrich: Het jaar en de dag. Ten behoeve van de herkenbaarheid neem ik enkele van deze reacties graag tot uitgangspunt van mijn bespiegelingen over het romantische verlangen naar het sublieme.