Jos de Mul. Caspar David Friedrich. Eenzaam en oneindig. De Groene Amsterdammer. Jaargang 148, nr. 34, 46-49.

De 250ste verjaardag van de geboorte van de Duitse romantische schilder Caspar David Friedrich wordt dit jaar groots gevierd met tentoonstellingen in Hamburg, Berlijn en Dresden. Jos de Mul bezoekt Friedrichs geboortestad Greifswald en bespreekt zijn werk en de wispelturige receptiegeschiedenis.

De 1150 kilometer lange fietstocht langs de Duitse Oostzeekust biedt niet alleen langdurig uitzicht op de zee, maar voert ook door donkere  bossen, langs weidse akkers en binnenmeren, over de eilanden Feldmann, Poel en Rügen en door eeuwenoude Hanzesteden zoals Greifswald, de geboorteplaats van Caspar David Friedrich, Duitslands beroemdste schilder. 

Wie kent zijn schilderijen niet, met de rug afgebeelde individuen en stellen, in contemplatie verzonken tegenover in nevels bevangen zeeën, mistige berglandschappen en door maanlicht beschenen wouden? Zo niet uit musea, dan wel dankzij reproducties, reclames voor romantische vakanties of internet memes.

约斯·德·穆尔. ChatGPT 的寄生性. 发布时间:社会科学周刊. 18 April 2024. 

作 者:约斯·德·穆尔(Jos de Mul)是荷兰鹿特丹伊拉斯谟大学哲学系荣休教授,曾任国际美学会主席,是哲学人类学、信息哲学领域著名学者,其主要著作有《赛伯空间的奥德赛》(广西师范大学出版社2007年版),《有限性的悲剧——狄尔泰的生命释义学》(上海三联书店,2013年版),《命运的驯化:悲剧的重生与技术之灵》(鹿特丹,2016年)。《人造的本质:通往智人3.0之路》(鹿特丹,2016年)等。

译者:陈新,上海师范大学历史学系特聘教授,弗吉尼亚大学历史学系访问教授。

 ChatGPT真是神奇!我们乐于陶醉在人工智能生成式AI模型的可能性中,可它不是更应该被称为“CheatGPT” 吗?要是没有人类,这样的语言机器人又算得了什么呢?

生成式AI会成为商业上的黄金圣杯吗

Jos de Mul. Zinsbegoocheling. Het parasitaire karakter van ChatGPT. In De Groene Amsterdammer. Nr. 13, 28 maart, 2024, 40-43.

Magisch, wat ChatGPT allemaal kan. We laten ons graag betoveren door de mogelijkheden van generatieve AI-modellen. Maar is er niet eerder sprake van ‘CheatGPT’, want wat is zo’n taalbot eigenlijk zonder de mens?

De geschiedenis van kunstmatige intelligentie (ki of ai) en kunstmatige neurale netwerken gaat op zijn minst terug op de baanbrekende artikelen van de Britse wiskundige Alan Turing van zo’n 75 jaar geleden. Sindsdien is de weg naar ‘kunstmatige algemene intelligentie’, dat wil zeggen een machine die elke intellectuele taak even goed of beter dan een mens kan uitvoeren, geplaveid met de belofte dat deze binnen een decennium realiteit zal zijn. Ook ChatGPT wordt door veel experts gepresenteerd als de grote doorbraak op weg naar die gouden graal. En sinds onderzoeksorganisatie OpenAI  in november 2022 versie 3.5 van deze kunstmatige intelligente gratis ter beschikking stelde, laat ook het grote publiek er zich enthousiast door betoveren.

Jos de Mul. De storm die over de aarde woedt. Tragisch humanisme, of: de menselijke verantwoordelijkheid. De Groene Amsterdammer, nr. 27, 6 juli 2023, 46-50.

Tragisch humanisme. Menselijke verantwoordelijkheid in het Symbioceen.

Hoe nietig we als mensheid ook zijn in het licht van de bijna 14 miljard jaar lange geschiedenis van het heelal, op aardse schaal heeft de mens zich flink laten gelden. De in Afrika ontstane moderne Homo sapiens heeft zich in naar evolutionaire maatstaven gemeten bijzonder korte tijd – in ongeveer 65.000 jaar – over de hele aardbol verspreid. Daarbij is de populatie van de Homo sapiens in de afgelopen tienduizend jaar naar schatting gegroeid van 4 miljoen tot 8 miljard mensen. Die toename was bovendien exponentieel. Alleen al gedurende mijn leven steeg het aantal mensen op aarde van 3 naar 8 miljard. En daarbij heeft de mens een zo’n grote voetafdruk op de aarde geplaatst, dat er nu zelfs een nieuw geologisch tijdvak naar hem wordt genoemd: het Antropoceen.

Gezien de ernst van de daarmee verbonden ecologische crises – opwarming, uitputting, vervuiling, extincties – is de menselijke uitsterfelijkheid van een theoretische mogelijkheid tot een urgent praktisch probleem geworden. Maar zoals dit het geval is bij onze individuele sterfelijkheid hebben we neiging langs deze mogelijkheid heen te leven of deze te ontkennen – een thema van recente films als White Noise (2022) en Don’t look up (2021) – of er ons ambivalent tegenover te verhouden. Bijvoorbeeld, zoals het onlangs verschenen wrr-rapport Betrokken burgers nog eens bevestigde, door als individu minder te willen vliegen, als universiteit de banden met de fossiele industrie te willen verbreken, of als samenleving de opwarming te willen beperken tot anderhalve graad, maar daar vervolgens niet of onvoldoende naar te handelen. Wellicht hangt dat samen, zo stelt René ten Bos in zijn boek Extinctie (2019), met het feit dat we ons het uitsterven van de mens niet kunnen voorstellen en dat het ons daarom niet echt raakt.

Hoe is dat mogelijk? Om die vraag te kunnen beantwoorden, dienen we nader in te gaan op de aard van de mens en wat die aard betekent voor de aarde.

Jos de Mul. Uncle Sim Wants you! Ludieke oorlogsvoering. De Groene Amsterdammer. Nr. 6, 9 februari 2023.

Hedendaagse oorlogen, zoals de Golfoorlogen en de huidige oorlog in Oekraïne, worden mede beïnvloed door de steeds realistischer wargames. Inspiratiebron voor de analyse van dergelijke  games is nog steeds Johan Huizinga’s Homo ludens.

Dat de vijfde editie van de jaarlijkse Video Games & High Culture Conference, die afgelopen najaar in Bari, in de hak van de Italiaanse laars, plaatsvond, gewijd was aan de relatie tussen computergames en oorlog was niet heel verwonderlijk. De oorlog in Oekraïne is op ieders lip. Voor Europeanen is deze oorlog geen ver-van-ons-bed-show. Niet alleen omdat hij in Europa plaatsvindt, maar ook omdat de Europese Unie en de afzonderlijke lidstaten vanwege de sancties tegen Rusland en de levering van steeds zwaarder wapentuig aan Oekraïne – van helmen tot Leopard 2-tanks en wellicht spoedig F16-gevechtsvliegtuigen – steeds dieper de oorlog worden ingetrokken. Poetin is de brute inval in Oekraïne bovendien steeds openlijker gaan framen als een oorlog tegen de Navo, die erop uit zou zijn Rusland te vernietigen. En aangezien het gebruik van tactische kernwapens dan volgens de Russische kernwapendoctrine gerechtvaardigd is, is ook de dreiging van een nucleaire oorlog in Europa weer helemaal terug.

Jos de Mul & Julien Kloeg. De mens als open vraag. Het Europese oorlogsdilemma. De Groene Amsterdammer. Nr. 25, 23 juni 2022, 46-51.
De brute invasie van Oekraïne door Rusland, zo valt alom te vernemen in de media, heeft Europa doen opschrikken uit een aangenaam-vredige, maar nogal naïeve illusie die ruim vijfenzeventig jaar heeft geduurd. Hoewel daarbij de bloedige burgeroorlog die enkele decennia geleden de Balkan verscheurde lijkt te worden vergeten, is de verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog wel te begrijpen. Het is immers – net als de invasie van Polen door Nazi-Duitsland in 1939 – opnieuw een grootmacht die een kleiner land aanvalt en daarbij, door vernietiging van steden en medische voorzieningen en het doden, verkrachten en deporteren van burgers, rücksichtslos internationaal oorlogsrecht en mensenrechten schendt. En ook nu is er de angst dat het niet bij de invasie van één land zal blijven.

De ironie wil dat de invasie ditmaal niet geschiedt uit naam van het nazisme, maar volgens de agressor als doel heeft het nazisme in Oekraïne te vernietigen. De overeenkomsten tussen het nazistische ideologie en die van Poetin zijn evenwel opvallend. Bijzonder instructief is Poetins, op het op het fascistische gedachtengoed van Lev Goemiljov en Alexander Doegin gebaseerde essay ‘Over de historische eenheid van Russen en Oekraïners’, dat 12 juli 2021 op de website van het Kremlin verscheen. Hierin verdedigt Poetin de Roesski Mir, de hereniging van de Groot-, Klein- en Wit-Russische ‘broedervolken’ op historische gronden. Ze vormen samen een ‘superetnos’, dat de incarnatie vormt van de steppevolken die in de loop van de eeuwen Eurazië hebben bevolkt en daar een superieure cultuur hebben gevestigd. De broedervolken zijn verbonden door een gemeenschappelijke oertaal, bloedbanden en de orthodox-christelijke religie. Deze cultuur wordt nu evenwel bedreigd door de legalistische westerse cultuur, die sinds enkele decennia Oekraïne vergiftigt met decadente liberale ideeën zoals ‘zogenaamde gendervrijheden’.

De voormalige Oekraïense president Petro Porosjenko vergeleek Poetins essay met Hitlers Sudetenland-speech die in 1938 vooraf ging aan de onderwerping van Tsjecho-Slowakije door Nazi-Duitsland. En er is nog een overeenkomst. Hoewel Rusland het woord ‘oorlog’ krampachtig vermijdt, plaatste de invasie van Oekraïne Europa voor de onontkoombare keus zich wel of niet in een (proxi)oorlog met de agressor te storten. Hoewel de publieke discussie wordt beheerst door de angst dat Europa daarmee een Derde Wereldoorlog riskeert, roept de Russische invasie ook de meer principiële vraag op of en in welke mate een liberaal-democratische rechtsstaat gerechtigd is militaire middelen in te zetten om de vernietiging van de eigen of een bevriende democratische rechtsstaat te voorkomen.

Jos de Mul. Help, ik ben een database. De Groene Amsterdammer,. Nr. 13. 31 maart 2022, 46-49

Mensen zijn ondoorgrondelijke wezens. Dat geldt niet alleen de ander, maar ook onszelf. ‘Wij mensen van de kennis, we kennen onszelf niet’, zo vangt Nietzsche zijn Genealogie van de moraal (1887) aan: ‘We blijven onszelf nu eenmaal noodzakelijkerwijze vreemd.’ Dat klinkt contra-intuïtief. Zijn wij van alle dingen niet het meest bekend met onszelf? Dat mag zo zijn, maar te denken dat dit tot zelfkennis leidt, is volgens Nietzsche de moeder van alle dwalingen. In zijn datzelfde jaar gepubliceerde De vrolijke wetenschap legt hij uit waarom dit zo is: ‘Het bekende is het gewone; en het gewone is het moeilijkst te ‘doorzien’, dat wil zeggen, als probleem te zien, dat wil zeggen als vreemd, als ver, als ‘buiten ons’ te zien.’

Metaforen van de mens

Is dat de reden dat we in onze pogingen onszelf te doorgronden van oudsher hebben vergeleken met en onderscheiden van wezens die buiten ons liggen, zoals onsterfelijke goden en dieren? Sinds de opkomst van de moderne techniek en de daarmee gepaard gaande mechanisering van het wereldbeeld is de machine een geliefde metafoor geworden.  Een eeuw nadat Descartes de werking van het menselijk lichaam in louter mechanistische termen beschreef, maar daarbij – wellicht uit angst vanwege ketterij vervolgd te worden – een uitzondering maakte voor de onsterfelijke, immateriële ziel, reduceerde Julien Offray de La Mettrie in zijn – voor alle zekerheid anoniem gepubliceerde – De mens een machine (1748) ook de menselijke geest tot een product van materiële processen. Volgens De la Mettrie zijn wij net als andere dieren louter machines, hoogstens wat complexer. Of, zoals Daniel Dennet, een hedendaagse volgeling van La Mettrie, het uitdrukt, natte robots (moist robots).

Het is een bijzonder vruchtbare metafoor gebleken, die de moderne geneeskunde vleugels heeft gegeven. Metaforen zijn meer dan een ‘ornamentele vernis’.  Het zijn cognitieve instrumenten, die ons niet alleen helpen onbekende of ongrijpbare zaken in concepten te vangen, maar ze oriënteren ook ons handelen. Door het hart als een mechanische pomp op te vatten, werd niet alleen een nieuw begrip mogelijk van de bloedsomloop, maar het opende ook de weg om, net als bij machines, kapotte onderdelen, bijvoorbeeld een defecte hartklep, te repareren of te vervangen. Het heeft een paar eeuwen geduurd, maar in november 2021 werd in het Medisch Centrum Utrecht zelfs voor het eerst een compleet mechanisch kunsthart bij een patiënt geplaatst. Daarmee werd de conceptuele metafoor tot wat we met filosofe Katharine Hayles een materiële metafoor zouden kunnen noemen.  Een tot realiteit geworden denkbeeld. De mens is geen machine, maar wordt aan de leiband van de metafoor letterlijk tot machine gemaakt.  

دكتور بروفسور يوس دي مول. الربيع العربي وشهر العسل على مواقع التواصل الاجتماعي - مجلة المصير - عدد ١٦ - ربيع ٢٠٢٠ - صفحة ١٠٧-١١٣  [Jos de Mul. The honeymoon of the Arabic Spring and the social media. Al Masir. Nr. 16, Spring 2021, 107-113. Translation: dr. Khaled Chouket]

الربيع العربي وشهر العسل على مواقع التواصل الاجتماعي

يوس دي مول*

 تم تصوير الربيع العربي على أنه ثورة الفايسبوك بسبب الدور الذي لعبته وسائل التواصل الاجتماعي فيه. ومع ذلك ، فإن السؤال هو ما إذا كان هذا الدور عظيمًا جدًا وكان التأثير إيجابيًا جدًا. ماذا تعلمنا الأفلام في مهرجان الفيلم العربي عن هذا؟

حقيقة أن مهرجان الفيلم العربي مخصص هذا العام لـ "الربيع العربي" ليس مفاجئًا بالنظر إلى الذكرى العاشرة لهذه الثورة. فالربيع العربي، الذي اندلع في الشرق الأوسط وشمال إفريقيا من ديسمبر 2010 إلى صيف 2012 وألهم ثورات ضد الأنظمة الاستبدادية في إيران (2011) والصين (2011) وأوكرانيا (2013)، من بين أمور أخرى، يعتبر حدثًا تاريخيًا مهمًا، ليس فقط بسبب تأثير الدومينو وسقوط الأنظمة الاستبدادية في تونس ومصر واليمن وليبيا ، ولكن أيضًا لأن وسائل التواصل الاجتماعي كانت ستلعب دورًا مهمًا فيه.

Jos de Mul. De wittebroodsweken van de sociale media. Bijlage 10 jaar Arabische Lente. Trouw, 19 maart 2021, 4-5.

De Arabische Lente wordt vanwege de rol die de sociale media erin speelden ook wel de Facebook-revolutie genoemd. Het is echter maar de vraag of die rol zo groot én het effect zo positief was. Wat leren de films op het Arab Filmfestival ons daarover?

De Arabische Lente, die van december 2010 tot de zomer 2012 in het Midden-Oosten en Noord-Afrika woedde en in onder meer Iran (2011), China (2011) en Oekraïne (2013) opstanden tegen autoritaire regimes inspireerde, geldt als een belangrijke historische gebeurtenis. Niet alleen vanwege het domino-effect en de val van autoritaire regimes in Tunesië, Egypte, Jemen en Libië, maar ook omdat sociale media er een belangrijke rol in gespeeld zouden hebben.
Omdat de massamedia in veel Arabische landen onder controle staan van autoritaire regimes, was de potentiële politieke impact van Twitter en Facebook er wellicht nog groter dan in landen met een vrije en kritische pers. In 2009 werd de Arabische versie van Facebook geïntroduceerd, waardoor een potentieel publiek van 250 miljoen mensen werd ontsloten en er een online publieke ruimte ontstond waarin ook vrouwen en minderheden een stem kregen. Omdat vanaf 2010 in het gebruiksvriendelijk Twitter ook foto’s en videoclips konden worden bekeken, bereikte de revolutionaire boodschap ook digibeten en laag-geletterden.

Jos de Mul. Mutaties van de geest. Reizen in het Antropoceen. In: De Groene Amsterdammer. Nr.19. 6  Mei 2020, 25-29.

Amsterdam Schiphol, 8 januari 2020. In afwachting van onze vlucht naar Hongkong mijmer ik over wat mijn research sabbatical gaat brengen. De komende drie maanden zullen mijn vrouw Gerry en ik doorbrengen bij onze zoon en schoondochter, die op Bali wonen, en bij de zus van Gerry in Nieuw-Zeeland. Verder staan er bezoeken aan collega’s en gastcolleges in Melbourne, Sydney, Auckland en Hongkong op het programma. Mijn e-reader is gevuld met te lezen artikelen en boeken. Ik hoop ook flinke vorderingen te maken met het boek dat ik dit najaar bij mijn uitgever moet inleveren.

Geheel zorgeloos gaan we niet op reis. Na een periode van betrekkelijke rust zijn in Hongkong opnieuw gewelddadig onderdrukte onlusten losgebarsten, Melbourne en Sydney worden bedreigd door ongekend felle bosbranden, en Bali en Nieuw-Zeeland kampen met vulkaanuitbarstingen. De Romeinse filosoof Seneca heeft opgemerkt dat velen hun noodlot hebben gevonden doordat ze het trachten te ontlopen. Blijkbaar probeer ik aan het noodlot te ontsnappen door het op te zoeken. Ramptoerisme nieuwe stijl.

Jos de Mul. The Matrix: actueler dan in 1999. Letter & Geest. Trouw, 21 september 2019, 4-8.

The Matrix. Wie heeft hem niet gezien, deze in 1999 uitgebrachte iconische sciencefictionfilm over een toekomstige wereld waarin een superieure kunstmatige intelligentie de mensheid gevangen houdt in een illusoire virtuele wereld, terwijl hij mensenlichamen in ‘legbatterijen’ gebruikt als energiebron?  Zoals een Hollywoodfilm betaamt, heeft de film met Neo, die de mensheid uit haar ketenen bevrijdt en het hart verovert van zijn medestrijdster Trinity, ook een Held die alles tot een goed einde brengt. Succes gegarandeerd: wereldwijd een half miljard dollar aan recettes, miljoenen DVD’s verkocht. Twee sequels volgden, en animatiefilms, computergames en strips.  En een karrenvracht aan geleerde studies.

Twintig jaar na dato geldt de Matrix algemeen als een van de beste sciencefiction films aller tijden, te vergelijken met 2001 A Space Odyssey van Stanley Kubrick, waar de strijd tussen mens en kunstmatige intelligentie eveneens centraal staat. Vorige maand bracht Warner Bros een ‘glorieus geremasterde’ versie van de film uit en kondigde bovendien aan dat er een vierde deel komt. Tijd voor een terugblik, en een vooruitblik naar het vierde deel!

Jos de Mul. Genetisch zuiver? Ach...  Het einde van het gencentrisme. De Groene Amsterdammer. Nr. 35, 28 augustus 2019, 44-47.

Gemodificeerde soja vinden we al eng, maar varkens met mensencellen roepen pas echt walging op. Waarom eigenlijk? Welbeschouwd zijn we allemaal polygenome organismen, en verdienen begrippen als ‘individu’ en ‘soort’ een flinke nuancering.

Wie kent ze niet, de wonderlijke mens-diercombinaties in de Griekse mythologie? De Centaur, de met knots of boog uitgeruste paardmens; Medusa, de vrouw met de verstenende blik uit wier hoofd slangen in plaats van haren groeien; Chimaera, het monster met het hoofd van een leeuw, het lichaam van een geit en een slang als staart? Ze zaaiden dood en verderf. Een hele troost dat ze niet echt bestaan.

Of moeten we zeggen: niet echt bestonden? Want mens-diercombinaties zijn weer helemaal terug, en ditmaal niet als scheppingen van de mythologische verbeelding, maar als producten van de hedendaagse biotechnologie. Nadat de genetica in de afgelopen decennia heeft geleerd DNA te lezen, is met de ontwikkeling van CRISPR/Cas9 – een soort programmeerbare biologische schaar – het tijdvak aangebroken van genome editing: het bewerken van erfelijke eigenschappen. Daarmee is het in principe niet alleen mogelijk geworden om genetische defecten van een individu te repareren of genetische verbeteringen aan te brengen, maar ook om genetische eigenschappen van verschillende soorten te vermengen.

Jos de Mul, Wees toch eens romantisch! Letter & Geest. Trouw, 18 mei 2019, 16-19.

Eind april. Mijn lief en ik fietsen langs de Elbe van Praag naar Hamburg, ruim 900 kilometer kou, regen en tegenwind. De Tweede Wereldoorlog is nog altijd tastbaar aanwezig. We bezoeken Terezín (Theresienstadt), het beruchte doorgangskamp naar de vernietigingskampen, en fietsen bedrukt door naar Dresden, dat kort voor het einde van de oorlog door een geallieerd tapijt van brisant- en brandbommen van de kaart werd geveegd. De wederopbouw van de barokke Altstadt is nog altijd niet voltooid.
’s Avonds lees ik in de krant de LPF-achtige ruzie binnen het Forum voor Democratie. Of de kritiek van Henk Otten in zijn beruchte NRC-interview op Thierry Baudets geflirt met het blank nationalisme, seksisme en samenzweringstheorieën van de alt-rightbeweging louter was bedoeld om de aandacht af te leiden van zijn ‘greep in de partijkas’ is moeilijk te zeggen, zonder grond is ze zeker niet.

 Jos de Mul.  Heftige harmonie in Xinjiang. Biopolitiek en etnocide op zijn Chinees. De Groene Amsterdamer. Jrg. 143, nr.3 (16 januari 2019), 26-31.

Musa is zichtbaar geëmotioneerd als hij vertelt dat hij sinds vorig jaar zomer geen contact meer krijgt met zijn ouders en zijn broer, die in een dorp in de buurt van Kashkar wonen. Ik spreek met hem via Skype over de tragedie die zich momenteel in de Chinese provincie Xinjiang voltrekt. Musa is een vijfenveertigjarige Oeigoer, in zijn vorige leven een populair docent aan het departement politieke wetenschappen van Xinjiang Normal University in Ürümqi, de hoofdstad van wat officieel de ‘Xinjiang Oeigoerse Autonome Regio’ heet. Eind 2006 vluchtte hij, nadat hij politieke problemen had gekregen, met zijn gezin naar de Verenigde Staten, waar hij de status van vluchteling kreeg. Onderwerp van gesprek zijn de concentratiekampen die volgens berichten in de internationale pers de afgelopen twee jaar in Xinjiang zijn verrezen.

Jos de Mul. (On)Echt Bali. De uitvinding van het Laatste Paradijs. Trouw. Katern Letter & Geest. Zaterdag 13 oktober 2018, 4-8.

Toerisme heeft in onze onverzadigbare zoektocht naar de hemel de plaats van religie ingenomen, betoogde filosoof Ruud Welten laatst in De Groene. De toerist gelooft niet langer in God, maar blijft de hoop op verlossing koesteren, en veronderstelt (net als de traditionele gelovige) dat het ware leven elders is, aan gene zijde van het geploeter en de zorgen en verveling van alledag. 

Als er één plaats op aarde aanspraak maakt op de titel toeristenparadijs, dan is het Bali wel, volgens de reisfolders The Last Paradise. Het heeft de palmbomenstranden, het tropische klimaat en het vrouwelijk schoon van de Stille Zuidzee-eilanden, de oosterse mysteries, de kleurrijke rituelen en tempelpracht van het hindoeïstische India, en een natuurschoonheid die kan wedijveren met die van het Amazonegebied. En dat alles bijeen op een eiland niet veel groter dan Gelderland en voorzien van alle luxe die je van een paradijs verwacht.

Uit de niet-aflatende stroom fotoboeken, films, reisgidsen, antropologische studies en romans die sinds de ‘ontdekking’ van Bali in het begin van twintigste eeuw zijn verschenen, doemt het beeld op van een paradijselijke beschaving, waarin iedereen kunstenaar is en in sensuele en spirituele harmonie met elkaar en de natuur leeft, waarin homoseksualiteit geen taboe is en ze – anders dan in het islamitische Java – niet op een god meer of minder kijken. 

Jos de Mul, Van KNIL-militair tot bevrijdingssoldaat: op zoek naar het verhaal van Adolf Lembong. Vrij Nederland online, 15 augustus 2018.

Nieuwsgierig geworden door de verhalen van z’n Indonesische schoondochter bezoekt hoogleraar filosofie Jos de Mul het graf van haar oudoom, ex-KNIL-militair Adolf Gustaaf Lembong. De ex-KNIL-militair werd in 1950 op gruwelijke wijze om het leven gebracht tijdens de staatsgreep tegen de jonge Indonesische staat, geleid door de beruchte Raymond Westerling.

Tekst: Jos de Mul

Fotografie: Jos de Mul & Lanny Lembong

Lanny Lembong, onze Indonesische schoondochter, maakt ons wegwijs in haar complexe familiegeschiedenis terwijl we op Ngurah Rai, het vliegveld van Bali, wachten op onze vlucht naar Manado, de hoofdstad van Noord-Sulawesi. We zijn op weg naar de desa Ongkaw, de geboorteplaats van haar vader. In 1947 vertrok hij op achttienjarige leeftijd van daaruit met zijn oom Adolf via Makassar naar Jakarta, op zoek naar werk. Hij zou de rest van zijn leven in de hoofdstad slijten en Lanny is er opgegroeid. De laatste keer dat zij Ongkaw bezocht, was zij acht jaar oud.

We gaan de jongste broer van Lanny’s vader bezoeken en willen ook het monument dat in Ongkaw voor ‘oom Adolf’ is opgericht, gaan bekijken. De verhalen die in de familie over hem de ronde doen, maken me nieuwsgierig naar zijn veelbewogen leven. Wikipedia leert dat luitenant-kolonel Adolf Gustaaf Lembong (1910-1950) in dienst was van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Filipijnen als lid van een Amerikaans-Filipijnse guerrillagroep tegen de Japanners heeft gevochten.

Jos de Mul. Zwermgeesterij. Een posthumaan scenario. De Groene Amsterdammer nr. 20-21, 16 mei 2018, 86-89.

Als ik naar de boom in mijn tuin kijk, dan ben ik het die de boom ziet. Het is niet mijn buurman die hem ziet. Maar wat niet is kan nog komen, in het posthumane tijdperk waarin ons brein geïntegreerd is in een computernetwerk.

Revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van de productie van energie en goederen, transportmiddelen en informatie- en communicatietechnologieën hebben het menselijk leven en het aanzien van de aarde in de afgelopen twee eeuwen ingrijpend veranderd. De moderne wetenschap en techniek hebben de mens een ongekende macht over de natuur verschaft. Vanwege de impact van het menselijk handelen op het klimaat wordt het huidige geologische tijdvak niet zonder reden aangeduid als het Antropoceen.

Naar het zich laat aanzien staan we nog maar aan het begin. Waar de negentiende en twintigste eeuw door de metallieke aard van de genoemde technologieën het tijdvak van de grijze technologie kan worden genoemd, daar hebben we met de stormachtige ontwikkeling van de levenswetenschappen en biotechnologie het tijdperk van de groene technologie betreden. Met de versmelting van biologie en informatiewetenschap is na de levenloze natuur ook het leven tot object van wetenschappelijke beheersing en manipulatie geworden. Terwijl nano-ingenieurs afdalen in de cel om die naar menselijke behoeften te verbouwen, nestelen biologen zich in de machine om deze tot leven te brengen. Convergerende technologieën als genetische modificatie, neurale interfaces, kunstmatige intelligentie en robotica zijn bezig het aanzien van het leven op aarde op een zo mogelijk nog drastischer wijze te transformeren. Het is de vraag in hoeverre het menselijk leven zich aan deze transformatie kan onttrekken.

Dirk Draulans, Jos de Mul, Jelle Reumer e.a. De Grote Vraag: welk lichaamsdeel kunnen we binnenkort missen? In: Vrij Nederland. Jaargang 78 (2017), Oktober: 14-15.

De rol van de bij reproductie betrokken organen zie ik in een mogelijk niet al te ver weg gelegen toekomst afnemen. Niet dat de geslachtsdelen zullen verdwijnen (die hebben immers ook nog andere functies), maar het lijkt me niet ondenkbaar dat ‘wild baren’, zoals de wilden in reservaten in Huxleys A Brave New World, in toenemende mate in onbruik zal geraken. Naarmate het modificeren van genetische eigenschappen steeds gebruikelijker zal worden, zal waarschijnlijk ook de verdere ontwikkeling van het embryo in toenemende mate buitenbaarmoederlijk – in ectopic pregnancy tubes (al bestaat de combinatie van ectopic pregnancy en tubes nog niet) gaan plaatsvinden. Deze ontwikkelingen resoneren door naar de politiek: het patenteren van genetische eigenschappen door marktpartijen en de rol die de staat dient te spelen zijn dan de hot items in de biopolitiek. (Tekst Lou-Anna Druyvensteyn.)

Jos de Mul. Hoe ik bijna boeddhist werd. Trouw. Bijlage Letter en Geest, 25 november 2017, 14-18.

Het gastenverblijf van de Ritsumeikanuniversiteit ligt vlak bij de Ryoan-ji tempel met zijn beroemde zentuin, aan de voet van de heuvels die Kyoto omringen. Terwijl ik mijn gastcolleges over de Griekse tragedie voorbereid,  leest mijn vrouw Gerry over de 1200 kilometer  lange Saigoku-bedevaartstocht naar 33 tempels in de Kansei regio. De tocht viert volgend jaar haar 1300ste verjaardag.

Ik heb, anders dan mijn lief, niet veel talent voor religie. Aan mijn opvoeding heeft dat niet gelegen. Ik groeide op in een Nederlands-hervormd gezin in Terneuzen, waarin voor iedere maaltijd werd gebeden. Elke schooldag begon met een uur bijbelse geschiedenis. Ik genoot van de verhalen en koester nog altijd het plechtstatige Nederlands van de statenbijbel, die mijn vader op zijn dertiende, bij de kerstfeest in 1942 van de zondagschool kreeg. Maar toen ik als dertienjarige van mijn oom Leen een boek over de evolutie te lezen kreeg, verkocht ik mijn ziel aan de wetenschap. Omdat ik die fantastische bijbelverhalen altijd al met een lichte scepsis had aangehoord, was het afscheid van het geloof geen traumatische gebeurtenis en ben ik nooit een militant atheïst à la Richard Dawkins geworden. Als wijsgerig antropoloog fascineert de religie mij nog steeds om wat ze bewerkstelligt, zowel ten goede als ten kwade.

Mijn lief is uit ander, katholiek hout gesneden. Ook zij zei de kerk vaarwel, maar er bleef een spiritueel vuurtje in haar smeulen. Gerry mediteert dagelijks en kan geen kathedraal betreden zonder een kaarsje voor Maria te ontsteken. En nu, in Kyoto, mag ik, ongelovige Thomas, haar vergezellen.

Jos de Mul. Antigone op de intensive care. De Vrijheidsillusie. AMC Magazine. Maart 2017, nr. 2, 16-18.

Over onze individuele vrijheid hebben we op het eerste gezicht weinig te klagen. Vergeleken bij eerdere generaties is er veel meer ruimte om een eigen leven te leiden. Hoewel - zijn we echt zoveel vrijer? Achttien toonaangevende wetenschappers en publicisten plaatsen hun kanttekeningen.

Aflevering 10: Jos de Mul over de tragiek van het zelfvoltrokken noodlot.

‘Vrijheid’ is een begrip met positieve connotaties. Het duidt op de afwezigheid van factoren die ons denken en handelen beknotten. Van vrijheid, zo lijkt het, kun je nooit genoeg krijgen: hoe meer vrijheid, hoe beter.
Natuurlijk worden er omwille van de lieve vrede wel bepaalde grenzen aan de vrijheid gesteld. Zo zijn we bijvoorbeeld niet vrij anderen te bestelen of te doden. Maar ook als we grenzen aan onze vrijheid stellen, doen we dat doorgaans uit naam van diezelfde vrijheid. In dat geval uit naam van de vrijheid van de ander. Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

Wij moeten elkaars vrijheid respecteren, want iedereen heeft recht op vrijheid. We dienen de vrijheid van eenieder zo groot mogelijk te maken met inachtneming van het recht op vrijheid van alle anderen. Maximale vrijheid voor iedereen, dat is ideaal.
Toch kunnen we ons afvragen of de vrijheid niet ook inherente schaduwkanten kent. Dat nu is precies de vraag die Griekse tragedies ons al vijfentwintig eeuwen voorleggen. Het is niet toevallig dat die Griekse tragedies op dezelfde plaats en in dezelfde tijd – Athene in de vijfde eeuw voor Christus - zijn ontstaan als de democratie, de regeringsvorm waarin de burgers in vrijheid zichzelf besturen. Tragedies legden de democratische Atheners een bijzonder unheimliche vraag voor: Jullie hebben nu de vrijheid nu wel ‘uitgevonden’, maar was dat werkelijk zo’n goed idee?

Jos de Mul. Populist is in zijn nopjes met sociale media. Gereformeerd Dagblad, 1 maart 2017, 6-7.

Populisten zijn er in vele soorten en maten, maar wat ze allemaal delen is een politiek van uitsluiting van wat zij beschouwen als ‘volksvreemde’ een ‘volksvijandige’ elementen en een demagogische stijl van politiek bedrijven met behulp van beledigende woorden als ‘kopvoddentax’. Dergelijke taal draagt in belangrijke mate bij aan de verruwing van de omgangsvormen, volgens een recent onderzoek van I&O Research een van de grootste zorgen van de Nederlandse bevolking. En bij die verruwing spelen de sociale media een cruciale rol.

Demagogie – het in beweging brengen van het volk met retorische middelen – maakt een politicus nog niet noodzakelijk tot een populist. Demagogie is eigen aan democratie. Iedere politicus doet immers zijn best om kiezers voor zijn standpunten te winnen, en dan is een zekere mate van demagogie onvermijdelijk. Dat gold al voor de directe democratie in het klassieke Athene en dat is er niet minder op geworden in het tijdvak van de massamedia.

Het hedendaagse populisme van Trump en Wilders kan echter niet goed begrepen worden zonder daarbij de rol van het internet en met name sociale media als Twitter en Facebook in ogenschouw te nemen. Deze nieuwe media hebben het politieke landschap in een aantal opzichten ingrijpend getransformeerd. En die transformaties leggen populisten en hun ‘volgers’ geen windeieren. Voor een populistisch leider hebben sociale media drie forse voordelen boven de klassieke massamedia.

Jos de Mul. Populist is in zijn nopjes met sociale media. Friesch Dagblad, 2 maart 2017, 10.

Populisten zijn er in vele soorten en maten, maar wat ze allemaal delen is een politiek van uitsluiting van wat zij beschouwen als ‘volksvreemde’ een ‘volksvijandige’ elementen en een demagogische stijl van politiek bedrijven met behulp van beledigende woorden als ‘kopvoddentax’. Dergelijke taal draagt in belangrijke mate bij aan de verruwing van de omgangsvormen, volgens een recent onderzoek van I&O Research een van de grootste zorgen van de Nederlandse bevolking. En bij die verruwing spelen de sociale media een cruciale rol.

Demagogie – het in beweging brengen van het volk met retorische middelen – maakt een politicus nog niet noodzakelijk tot een populist. Demagogie is eigen aan democratie. Iedere politicus doet immers zijn best om kiezers voor zijn standpunten te winnen, en dan is een zekere mate van demagogie onvermijdelijk. Dat gold al voor de directe democratie in het klassieke Athene en dat is er niet minder op geworden in het tijdvak van de massamedia.

Het hedendaagse populisme van Trump en Wilders kan echter niet goed begrepen worden zonder daarbij de rol van het internet en met name sociale media als Twitter en Facebook in ogenschouw te nemen. Deze nieuwe media hebben het politieke landschap in een aantal opzichten ingrijpend getransformeerd. En die transformaties leggen populisten en hun ‘volgers’ geen windeieren. Voor een populistisch leider hebben sociale media drie forse voordelen boven de klassieke massamedia.

Jos de Mul. We moeten niet méér democratie, maar bétere democratie. Vrij Nederland Online, 24 februari 2017.

Referenda of loterijen zullen de crisis van de democratie niet oplossen, betoogt filosoof Jos de Mul. De elites moeten een échte open dialoog met de burgers aangaan, en ook de belangen van de PVV-kiezers serieus gaan nemen.

De opkomst van het populisme heeft mede geleid tot discussies over de kloof tussen burger en politiek, de crisis van de democratie en de manieren om die kloof te overbruggen en de crisis te bezweren. Veel bijdragen aan het publieke debat gaan ervan uit dat genoemde kloof en crisis samenhangen met het representatieve karakter van de huidige democratie. De oplossing wordt dan gezocht in meer of minder drastische herzieningen van het democratisch bestel. Bijvoorbeeld in de richting van meer deliberatieve of directe vormen van democratie.

Bij de formulering van de oplossing speelt het natuurlijk een grote rol hoe men tegen het populisme aankijkt. Wie het populisme als een bedreiging beschouwt voor de rechtsstaat en de pluralistische democratie, zal naar andere oplossingen neigen dan wie van mening is dat populisten een nuttige, correctieve functie vervullen in de representatieve democratie of dan degenen die het populisme ruim baan willen geven omdat het de meest ideale vorm van democratie belichaamt. In dit essay zal ik enkele analysen en voorstellen bespreken en wegen.

Jos de Mul. In Japan heeft Erica een ziel. Vrij Nederland, 20 augustus 2016, 41-45.

Kansai Science City doet op het eerste gezicht eerder aan de Verenigde Staten denken dan aan Japan. Waar Kyoto voor een groot deel bestaat uit smalle straatjes, volgebouwd met kleine huizen met minuscule tuintjes, waarin zelfs de bonsai boompjes het niet breed hebben, daar is dit enorme, tussen Kyoto, Osaka en Nara gelegen science park een grotendeels open vlakte, doorkruist door brede autowegen. Daaraan liggen, om de paar honderd meter, kolossale gebouwen, die de researchafdelingen huisvesten van zo’n 250 Japanse onderzoeksinstituten, universiteiten en multinationale bedrijven als Panasonic.

Bepaald on-Amerikaans daarentegen zijn de comfortabele fietspaden. Ik heb de veertig kilometer, die mijn appartement in het Noorden van Kyoto van Kansai Science City scheidt, fietsend langs de Katsura en Yodo rivier overbrugd op weg naar de Hiroshi Ishiguro Laboratories, gehuisvest in het Advanced Telecommunications Research Institute International (ATR). Bij het schrijven van mijn boek Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 raakte ik gefascineerd door de Japanse voorkeur voor androïden, robots die bedrieglijk echt op mensen lijken. Met name de regio Kyoto-Osaka staat hierom bekend en ik maak van mijn verblijf als gasthoogleraar in Kyoto gebruik om me op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen.

Jos de Mul. Noble vs. Dawkins. DNA is geen program van het concert des levens Vrij Nederland #13, 2 april, 2016, 77-81.

In The Music of Life. Biology Beyond the Genes zet de befaamde Oxford fysioloog en systeembioloog Denis Noble een frontale aanval in op The Selfish Gene van zijn Oxford-collega en oud-student Richard Dawkins, een boek dat 40 jaar na zijn publicatie de gemoederen nog altijd verhit houdt. Jos de Mul, die de deze maand verschenen Nederlandse vertaling van Nobles boek heeft voorzien van een uitgebreide inleiding en nabeschouwing, gaat in op de controverse tussen Noble en Dawkins, die in laatste instantie handelt over de vraag wat het betekent om mens te zijn.

Jos de Mul

Dit jaar is het 40 jaar geleden dat Richard Dawkins boek The Selfish Gene – in het Nederlands verschenen onder de titel Onze zelfzuchtige genen. Over evolutie, agressie en eigenbelang - werd gepubliceerd. Van deze bijbel van het ‘orthodox neodarwinisme’ (Dawkins’eigen woorden in de tweede druk uit 1989) gingen niet minder dan 1 miljoen exemplaren over de toonbank, in meer dan 25 talen. Waarschijnlijk is er sinds Darwins The Origin of Species (1859) geen ander biologieboek gepubliceerd dat zo’n enorme invloed heeft uitgeoefend op zowel het mensbeeld van het grote publiek als op het wetenschappelijk onderzoek, niet alleen in de levenswetenschappen, maar ook in de sociale en de geesteswetenschappen. Het is een bijzonder radicaal boek dat met zijn briljant geformuleerde boodschap -  dat organismen niet veel meer zijn dan tijdelijke voertuigen van onsterfelijke genen - een reductionistisch, deterministisch en in laatste instantie nihilistisch mensbeeld tot uitdrukking brengt.

Gencentrisme

Behalve veel navolging heeft The Selfish Gene ook veel weerstand opgeroepen en vandaag de dag is het boek nog even controversieel als bij zijn verschijning in 1976. Waar zoöloog Matt Ridley in zijn terugblik op het boek in het gezaghebbende tijdschrift Nature (28 januari.j.l.) stelt dat Dawkins gencentrische opvatting van de evolutie in de wereld van de biologie inmiddels algemeen is geaccepteerd en dat de alternatieve verklaringen - voortbrengselen van ‘lazy thinking of the 1960s’ - inmiddels iedere betekenis hebben verloren, daar argumenteert wetenschapshistoricus Nathaniel Comfort in hetzelfde Nature (10 september j.l.) dat Dawkins’ boek vrijwel geheel is achterhaald door de recente ontwikkelingen in de genetica. Wat Comfort vooral stoort is dat de zelfgenoegzame Dawkins de revolutionaire ontwikkelingen die de bijl hebben gezet aan het orthodoxe neodarwinisme, ook in zijn meest recente werk blijft veronachtzamen.

Wat de discussie rondom The Selfish Gene boeiend en belangrijk maakt, is dat het veel meer is dan een controverse over concurrerende biologische theorieën. Dawkins  gencentrisme – de idee dat het in de evolutie uitsluitend draait om de reproductie van zelfzuchtige genen – gaf zijn boek volgens critici ook een bedenkelijk politieke lading. Het zou in de tachtiger jaren niet alleen gediend hebben als een ideologische rechtvaardiging voor het greed is good thatcherisme, maar het zou ook hebben bijgedragen aan het in de biologische wetenschap opnieuw salonfähig maken van het ‘rasrealisme’, dat na de gruwelijke genetische experimenten van de nazi’s gedurende een aantal decennia volstrekt taboe was geweest. Bovendien maakte de The Selfish Gene met zijn nadruk op het blinde karakter van de evolutie felle kritieken los van de zijde van creationisten, wat Dawkins ertoe verleidde in boeken als The God Delusion (2006) een steeds militanter atheïsme te gaan uitdragen. Die strijd met de creationisten heeft er bovendien toe geleid dat Dawkins kritiek van andere biologen op zijn werk al snel percipieerde als een aanval in de rug. Nu misbruiken creationisten dergelijke kritiek inderdaad niet zelden om de evolutietheorie als zodanig verdacht te maken, wat er toe heeft geleid dat evolutiebiologen hun kritiek op Dawkins’ radicale neodarwinisme vaak binnenskamers houden.

Zo niet Denis Noble, die in zijn boek The Music of Life. Biology Beyond the Genes, waarvan de eerste editie in 2006 zowat gelijktijdig verscheen met de 30th anniversary edition van The Selfish Gene, frontaal de aanval inzette op Dawkins. Die vrijmoedigheid houdt waarschijnlijk samen met het feit dat Noble een relatieve buitenstaander is op het gebied van evolutietheorie en genetica. Noble was ten tijde van de publicatie van het boek (emeritus) hoogleraar cardiovasculaire fysiologie aan de Oxford University en had grote faam verworven met computersimulaties van het hart. Daarnaast geldt hij als een van de grondleggers van de systeembiologie. Pikant daarbij was dat het mikpunt van zijn aanval een oud-student en Oxford-collega was.  Dawkins studeerde in de jaren zestig biologie aan het Balliol College waar de vijf jaar oudere Noble, die als promovendus reeds naam gemaakt had met publicaties in Nature, in 1963 tot lecturer was benoemd. Tot aan zijn emeritaat in 2008 was Dawkins Professor for Public Understanding of Science aan diezelfde Oxford University.

Giraffen, muizen en genen

Om de portee van de strijd tussen Noble en Dawkins te begrijpen, dienen we die te plaatsen tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de moderne evolutieleer. Waar het denken over de natuur er onder invloed van het christendom nog tot ver in de achttiende eeuw van uitging dat de biologische soorten vanaf de schepping ongewijzigd zijn gebleven, onderging het wereldbeeld in de negentiende een fundamentele historisering. Terwijl de achttiende-eeuwer Linnaeus, aan wie wij de classificatie van biologische soorten hebben te danken die nog altijd wordt gehanteerd, een nog overwegend statische opvatting had van de orde der natuur, ontwikkelde de Franse filosoof Lamarck in zijn Philosophie Zoologique als eerste een consistente evolutietheorie. Uitgangspunt was de gedachte dat alle organismen een levenskracht bezitten die hen aanzet tot steeds complexere organisatie. Daarbij veronderstelde Lamarck dat de organismen zich voortdurend aanpassen aan de wisselende omstandigheden. Organen worden versterkt of verdwijnen naarmate ze intensiever worden gebruikt en de aangeleerde eigenschappen worden overgedragen op de volgende generaties. Zo verklaarde hij de lange nek van de giraffe uit het voortdurend uitstrekken van de nek om bij de hoogste blaadjes te komen. Volgens Lamarck verliep de evolutie door dergelijke leerprocessen snel, schoksgewijs en doelgericht.

Darwin nam dat idee van Lamarck over, maar ontwikkelde in zijn boek The Origins of Species ook een complementaire theorie van de evolutie van het leven: de natuurlijke selectie. Deze theorie, door de filosoof Daniel Dennett het beste idee genoemd dat iemand ooit heeft gehad, stelt dat er in de natuur het aantal nakomelingen altijd groter is dan het aantal dat volwassen wordt en zich reproduceert. Bij de reproductie doen zich altijd kleine verschillen voor en volgens Darwin selecteert de natuur de individuen die het beste zijn aangepast aan de steeds veranderende omstandigheden. Anders dan lamarckiaanse evolutie verloopt de darwiniaanse zeer traag, gradueel en ongericht.

Aan de populariteit van Lamarcks theorie kwam abrupt een eind door even cru als simplistisch experiment van de Duitse bioloog Weismann. Hij hakte gedurende zes generaties de staarten af van een groot aantal muizen om te toetsen of ze deze ‘aangeleerde eigenschap’ zouden doorgeven aan het nageslacht en toen dat niet gebeurde, concludeerde hij dat Lamarcks theorie onjuist was. Volgens hem bewees het dat dat veranderingen in de lichaamscellen geen enkele invloed uitoefenen op de geslachtscellen. Deze zogenaamde Weismannbarrière zou een belangrijke inspiratiebron vormen voor het neodarwinisme.

Dat neodarwinisme was het resultaat van de combinatie van Darwins theorie van de natuurlijke selectie en de erfelijkheidswetten van Mendel. Darwin had weliswaar opgemerkt dat nakomelingen altijd onderlinge verschillen vertonen, maar hij kon niet verklaren hoe dat kwam. Mendel kwam er dankzij experimenten met het kweken van erwten achter dat erfelijke eigenschappen uit discrete eenheden bestaat - in 1909 door de Deense botanicus Johannsen genen gedoopt – en dat de overerving daarvan aan wiskundige wetten gehoorzaamt. Op basis van dat inzicht ontwikkelde zich in de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw de populatiegenetica die het darwinisme een wiskundige onderbouwing verschafte.

De als ‘moderne synthese’ aangeduide versmelting van evolutieleer en genetica kreeg in 1953 zijn bekroning in de ontdekking van het dna, een macromolecuul dat zich in iedere celkern bevindt en dat bij de mens uit niet minder dan drie miljard in vier varianten voorkomende bouwstenen bestaat. Ieder gen bestaat uit een specifieke reeksen van die bouwstenen, die – zo dachten de ontdekkers –het recept of het programma vormden voor de erfelijke eigenschappen van het organisme. Bij de reproductie wordt het dna overgedragen op het nageslacht (waarbij in geval van geslachtelijke voortplanting telkens een unieke mix van de eigenschappen van de ouders ontstaat). Ook kunnen er door sporadische kopieerfoutjes bij de reproductie van het genetisch materiaal nieuwe eigenschappen ontstaan. Deze mutaties spelen volgens de neodarwinisten een cruciale rol in de evolutie van het leven op aarde.

Behalve bij de overdracht van de genetische eigenschappen op het nageslacht speelt het dna ook een cruciale rol bij de productie – via een tussenstadium in de vorm van de stof rna -  van de ca. honderdduizend verschillende soorten eiwitten, die – onder meer als bouwstof,  brandstof, enzymen, hormonen en afweerstoffen – onontbeerlijk zijn voor het menselijk leven. Het idee daarbij was dat ieder gen codeert voor één specifiek eiwit en eigenschap. Francis Crick, één van de ontdekkers van het dna, formuleerde op basis daarvan ‘het centrale dogma’ van het neodarwinisme: genetische informatie kan uitsluitend worden overgedragen van dna via rna naar eiwitten, maar nooit andersom. Deze regel werd door veel neodarwinisten onder invloed van Weismann echter uitgelegd als zouden de eigenschappen van organismen uitsluitend via de genen kunnen worden overgeërfd en dat het organisme noch de omgeving veranderingen kunnen aanbrengen in het genoom.

Deze interpretatie van Cricks centrale dogma maakte de weg vrij voor de gencentrische benadering van de evolutie, die dankzij Dawkins’ bestseller The Selfish Gene vervolgens een enorme vlucht nam. Het gencentrisme vormde ook een belangrijke inspiratiebron voor het Humane Genome Project (1990-2003). Het is kaart brengen van alle genen zou niet alleen in staat stellen ziekten te kunnen voorspellen en genezen, maar het zou niet minder betekenen dan de ontcijfering van ‘het boek van het leven’.

Biologie voorbij de genen

Hoewel de snelheid waarmee het menselijk genoom door de samenwerking van wereldwijd opererende genetici zonder meer indrukwekkend is, was het resultaat toch in zekere zin teleurstellend. Dat het menselijk genoom geen 100.000 genen bevatte (zoals op basis van het aantal verschillende eiwitten was voorspeld) maar niet veel meer dan 20.000, betekende niet alleen een krenking van het narcisme van de menselijke soort (er zijn eencelligen die drie keer zoveel genen hebben als de mens!), maar het betekende ook het einde van het one gene, one function paradigma. De meeste genen werken, vaak met honderden of zelfs duizenden, samen in complexe netwerken. Het aantal mogelijke combinaties is zo hyperastronomisch groot (vele malen groter dan het aantal elementaire deeltjes in het universum), dat het besef postvatte dat het Human Genome Project niet zozeer het einde als wel een uiterst bescheiden begin van het genetisch onderzoek markeerde.

Wat ook al snel duidelijk werd was dat genen niet vanzelf tot expressie komen. Ze kunnen aan en uit worden gezet. Daarbij speelt de 98,5% van het dna dat niet uit genen bestaat, en dat eerder was afgedaan als evolutionair afval (junk dna), een cruciale rol. In het ‘postgenomische’ onderzoek bleken ook andere aannames van het neodarwinisme onhoudbaar. Mutaties blijken veel minder toevallig te zijn dan eerder aangenomen. Zowel de snelheid, de hoeveelheid als de locatie laat sterke fluctuaties zien. Zulke vormen van natuurlijke genetic engeneering doen zich bijvoorbeeld voor in het immuunsysteem, dat zich daardoor snel kan aanpassen aan de voortdurende mutaties van virussen die het organisme bedreigen.  Ook blijkt genetische verandering vaak helemaal niet gradueel te verlopen. Zo ontdekte Barbara McClintock al in 1951 dat grote stukken dna, die vaak meerdere genen omvatten, van de ene naar de andere locatie op het genoom worden getransponeerd. Voor de ontdekking van deze jumping genes, die onder invloed van het neodarwinistische paradigma lange tijd werd veronachtzaamd, werd haar in 1983 de Nobelprijs toegekend. Deze ontdekkingen vestigden de aandacht weer op de door Lamarck opgemerkte zelforganisatie van het organisme.

Zo mogelijk nog spectaculairder was de rehabilitatie van Lamarcks idee van de overerving van aangeleerde eigenschappen in de epigenetica (de tak van de genetica die de invloed van processen buiten de celkern op de erfelijkheid bestudeert). Erfelijkheid blijkt zich niet te beperken tot het dna, maar ook stoffen buiten de celkern en gedrag blijken overerfbaar te kunnen zijn. Zo toonde de Chinese onderzoeksgroep van Sun in Wuhan aan dat wanneer het dna van een karper in de bevruchte maar van dna ontdane eicel van een goudvis wordt geplaatst, het resultaat een hybride is, die zowel eigenschappen van de karper als de goudvis heeft. En de onderzoeksgroep van Feig liet zien dat muizen die gedurende hun adolescentie in een stimulusrijkere omgeving opgroeiden dan een controlegroep, niet alleen zelf beter presenteerden in geheugenopdrachten (wat niet verwondert), maar dat dit leereffect ook de daaropvolgende generaties aanhield, ook wanneer die generaties niet in een stimulusrijke omgeving opgroeiden. Experimenten met de kleine worm C-elegans lieten zien dat dergelijke lamarckiaanse leereffecten wel 100 generaties kunnen standhouden.

Wat deze experimenten ons leren is dat het hele onderscheid tussen nature en nurture problematisch is. Het is niet zozeer een kwestie van ‘allebei een beetje’, maar de genoemde experimenten laten zien dat de aangeleerde eigenschappen (zoals Lamarck vermoedde) zelf kunnen worden overgeërfd. Dat zouden de politieke partijen bij het opstellen van hun programma’s voor de volgende verkiezingen in de oren moeten knopen: het suggereert immers dat investeringen in het onderwijs niet alleen goed zijn voor de huidige generatie, maar ook ten goede komen aan de komende generaties.

De muziek van het leven

Wat genoemde ontwikkelingen leren, zo stelt Denis Noble in The Music of Life. Biology Beyond the Gene, is dat het gencentrische beeld dat Dawkins met zijn metafoor van de zelfzuchtige genen van erfelijkheid en evolutie schetst, op zijn best eenzijdig is. Noble brengt daartegen de metafoor van ‘de muziek van het leven’ in stelling. Net zo min als je muziek kunt reduceren tot de noten op papier, kun je het leven reduceren tot de code van het dna. Dat zou net zo onzinnig zijn als stellen dat een symfonie van Beethoven wordt veroorzaakt door de partituur. Muziek is slechts mogelijk door een samenspel van componist, de partituur, de musici, hun instrumenten en de dirigent. Op vergelijkbare wijze het leven slechts mogelijk door een samenspel van genen, eiwitten, weefsels, organen en de omgeving. Nu zijn metaforen niet louter ornamentaal. Ze richten de aandacht op specifieke aspecten van de werkelijkheid en ze sturen het onderzoek. Ze bovendien retorische munitie. De muziekmetafoor stelt Noble niet alleen in staat de samenhang van de genoemde levenselementen uit te leggen, maar ook om te laten zien waarom Dawkins’ reductionistisch determinisme te kort schiet.

Het hele idee dat de genen het recept of het programma van het leven bevatten, is volgens Noble absurd. dna kan niets op zichzelf doen. We dienen het eerder dan als een recept of programma te begrijpen als een database die door de weefsels en organen wordt gebruikt om de eiwitten aan te maken die ze nodig hebben. Wij zijn niet zozeer de tijdelijke voertuigen van de genen, de genen zijn veeleer de dwangarbeiders van het organisme. Daarbij zet Noble tegen Dawkins reductionisme het begrip ‘neerwaartse veroorzaking’ in.  Waar bij Dawkins de pijl van de causaliteit slechts één richting uitwijst (van genen via eiwitten, cellen, weefsels en organen naar het organisme als geheel), daar richt Nobles metafoor de aandacht op de vele feedbackmechanismen in het organisme, die van bovenaf de lagere niveaus van organisatie aansturen. De dirigent van de muziek van het leven is daarbij overigens niet een specifiek instantie binnen het organisme (zoals de dirigent van het symfonieorkest dat is), maar veeleer het netwerk als geheel. In dat opzicht lijkt een organisme meer op een groep jazzmusici die ook zonder dirigent welluidende muziek voortbrengt.

Bij zijn bespreking van de componist waakt Noble ervoor niet in creationistisch vaarwater te belanden. De rol van de componist is niet weggelegd voor een schepper die buiten of boven de natuur staat, maar is het proces van evolutie zelf, waarbij geldt dat de evolutie ‘nog blinder is dan Beethoven doof was’. De metafoor van de muziek van het leven stelt Noble evenwel in staat een alternatief te bieden voor de deterministische implicaties van The Selfish Gene. Als individu zijn we geen louter speelbal van de processen die zich diep in onze cellen afspelen. Dankzij het mechanisme van neerwaartse veroorzaking kunnen we ons leven als handelingsbekwame individuen leiden. Ook hier geldt dat er geen allesbepalende dirigent is (het autonome, zelfbewuste subject waarvan moderne filosofen als Descartes en Kant droomden), maar dat we afhankelijk zijn van het samenspel van alle elementen van het netwerk. Met kapotte instrumenten of organen klinkt de muziek van het leven vals of valt zij zelfs stil. Maar voor het zover is kent het leven gelukkig ook momenten waarop het ‘uit de pan swingt’ en ons met levenslust vervult.

Nobles The Music of Life biedt zo een krachtig antidotum tegen Dawkins nihilisme. Weliswaar schrijft Dawkins op de laatste bladzijde van The Selfish Gene dat de mens als enige wezen in opstand kan komen tegen de zelfzuchtige genen, maar hoe dat mogelijk zou zijn in het licht van het reductionistisch determinisme dat de voorafgaande tweehonderd pagina’s van zijn boek doordesemt, blijft volkomen onopgehelderd.

Die geruststellende bezwering heeft Dawkins’ lezers in ieder geval niet bereikt. Ik moest daaraan denken toen ik, ten tijde van het schrijven van het nawoord voor de vertaling van Nobles boek, het interview las dat Joost Zwagerman vier dagen voor zijn zelfgekozen dood aan een journalist van HP De Tijd had gegeven. In dat interview gaat hij uitgebreid in op het thema zelfmoord. Met verwijzing van een uitspraak van Nietzsche vertelt hij dat de gedachte aan zelfmoord hem lange tijd troost had geboden op kwade momenten in zijn leven. Maar dat troostrijke karakter verdween toen zijn vader een poging ondernam zich van het leven te beroven. Vanaf dat moment  stond zijn leven in het teken van de vrees dat hijzelf en zijn kinderen en toekomstige klein- en achterkleinkinderen genetisch voorbestemd zouden zijn om zelfmoord te plegen. Natuurlijk wil ik niet beweren dat het neodarwinistische mensbeeld Zwagerman tot zelfmoord heeft gedreven. Het mislukken van zijn huwelijk, het feit dat bij hem de ongeneeslijke en veel ongemak en pijn veroorzakende ziekte van Bechterew was gediagnosticeerd en zijn terugkerende depressies zullen ongetwijfeld ook een belangrijke rol hebben gespeeld. Ook hier geldt dat het in het leven altijd om een samenspel van elementen gaat. Maar dat de genetische predestinatieleer die door boeken als The Selfish Gene  wordt verspreid daarin een rol in heeft gespeeld, lijkt mij zeer waarschijnlijk.

Voor wie het leven lief heeft, biedt de aubade aan het leven die Noble de lezer in De muziek van het leven ten gehore brengt, in ieder geval heel wat meer houvast.

 

 

 

 

Jos de Mul. Waarom we robots zo vrezen. Trouw.  Zaterdag 19 september, 2015. Letter & Geest, 4-7.

Hoe mooier en slimmer robots zijn, des te groter de existentiële angst die ze bij ons oproepen. Ze krenken ons narcisme, zo laten recente films  krachtig zien. Maar is dat terecht?

Robots hebben wat beeldvorming betreft een belabberd jaar achter de rug. Oxford University voorspelde dat robots binnen twintig jaar 50 procent van de huidige banen zullen inpikken. In juli waarschuwden wetenschappers voor de ontwikkeling van ‘vliegende robots’, autonome drones, die zonder menselijke aansturing een doelwit selecteren en uitschakelen. En ook de vrees van de beroemde natuurkundige Stephan Hawking dat superieure kunstmatige intelligenties wel eens een einde zouden kunnen betekenen voor het menselijk ras, haalde de voorpagina’s.

Jos de Mul. Overweldigd door een nieuw soort natuur. Vrij Nederland. 11 november 2015, 79-81.

Wat doordringt ons meer van onze eigen nietigheid dan de informatietechnologie? Filosoof Jos de Mul verbindt ‘het sublieme’, vroeger voorbehouden aan adembenemende ervaringen van natuurlijke verschijnselen met een heilige uitstraling, aan de ongemakkelijke vragen die nieuwe technologieën met zich meebrengen.

De een wat vaker dan de ander, maar iedereen maakt in zijn leven wel eens een uitzonderlijke gebeurtenis mee, iets dat je voor een moment boven de werkelijkheid van alledag verheft. De aanleiding kan heel verschillend zijn. Een adembenemend uitzicht dat zich plotsklaps voor je ogen ontrolt, een muziekstuk dat je diep van binnen raakt, een plotselinge verliefdheid die je leven op zijn kop zet. Dergelijke ervaringen worden wel subliem genoemd. Ze hebben betrekking op zaken die ons op een of andere wijze door hun grootsheid overweldigen. Dat overweldigende onderscheidt ze van alledaagse schoonheidservaringen. Het sublieme is de stiefzuster van het schone. Het is schoonheid met een twist, omdat de bewondering vermengd is met het onbehaaglijke gevoel dat we de ervaring niet in de hand hebben. Hoewel het sublieme zich op uiteenlopende terreinen kan voordoen, is het traditioneel vooral verbonden met de overmacht van de natuur. In de afgelopen eeuw heeft het sublieme echter een nieuw domicilie gekozen; het heeft zich genesteld in de technologieën die onlosmakelijk verbonden zijn met ons alledaagse leven. Maar naarmate de technologie steeds meer in het teken komt te staan van onvoorspelbare en onbeheersbare computeralgoritmen, lijkt het technologisch sublieme opnieuw het karakter van een overmachtige natuur aan te nemen. Een nieuw soort natuur, dat wel. En dat roept ongemakkelijke vragen op.

Kleine geschiedenis van een groot begrip

 Als we het technologisch sublieme van onze huidige cultuur willen begrijpen, is het goed een moment stil te staan bij de geschiedenis van dit begrip. Hoewel het woord ‘subliem’ pas in de veertiende eeuw voor het eerst opduikt in de Europese talen, reiken de wortels ervan veel verder terug in de geschiedenis. Het gaat via het Latijnse sublimis (letterlijk: hoog in de lucht) terug op het Griekse upsous. De oudst bekende tekst waarin dit woord in de titel voorkomt, is het uit de eerste eeuw daterende Peri upsous (Over het sublieme). De auteur, Longinus, bespreekt daarin allerlei voorbeelden van sublieme literatuur. Het gaat dan veelal over grootse en verheven zaken die zijn verbonden met heftige emoties. In het bijzonder het sublieme landschap raakt aan het goddelijke: ‘De natuur plant in onze ziel de onoverwinnelijke liefde voor al wat verheven is en heiliger dan wijzelf.’

Toch zou het tot zeventiende en achttiende eeuw duren voordat het sublieme een ware zegetocht zou beginnen door de Europese cultuurgeschiedenis. In de periode tussen de barok en de Romantiek groeit het niet alleen uit tot het kernbegrip van de moderne esthetica en kunstfilosofie, maar ontpopt het zich tevens tot een belangrijke ethische en metafysische notie.

Het moderne sublieme wordt, net als bij Longinus, vooral verbonden met natuurlijke verschijnselen die een bovennatuurlijke of zelfs heilige uitstraling hebben, zoals hooggebergten, stormachtige oceanen en de nachtelijke sterrenhemel (het type schilderijen waar de romantische schilder Caspar David Friedrich beroemd mee werd). Vandaar dat het sublieme in het Nederlands ook wel wordt aangeduid als het verhevene (en in het Duits als het Erhabene). Dat duidt niet zozeer op een terugkeer naar een voormodern religieus wereldbeeld, maar is veeleer een poging het heilige in het alledaagse te herontdekken. Of zoals de Duitse romanticus Novalis het uitdrukt: ‘Door aan het gewone een hoge betekenis, aan het alledaagse een geheimzinnig aanzien, aan het bekende de waardigheid van het onbekende, aan het eindige de schijn van het oneindige te geven, romantiseer ik het. Omgekeerd geldt de operatie voor het hogere, onbekende, mystieke, oneindige... het krijgt een gewone uitdrukking.’

Wat daarbij opvalt, is dat het moderne sublieme in scherp contrast wordt geplaatst met het schone. Mooie dingen – een schitterende zonsopgang, welluidende muziek, een welgevormd lichaam – verschaffen ons een aangenaam gevoel. Dergelijke ervaringen voeden onze hoop dat we in een harmonieuze en doelmatige wereld kunnen leven. Het sublieme, daarentegen, is verbonden met ervaringen die door hun grenzeloze, excessieve of chaotische karakter deze hoop ondermijnen.

De filosoof Immanuel Kant onderscheidt daarbij twee vormen van het sublieme. Het mathematisch sublieme wordt in onze geest opgeroepen door het onmetelijk grote, door zaken die onze verbeelding en verstand overstijgen, zoals de sterrenhemel. Het dynamisch sublieme daarentegen, confronteert ons met overweldigende natuurkrachten zoals vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami’s. Beide vormen van sublieme ervaring doordringen ons van onze eigen nietigheid.

Toch is de ervaring van het moderne sublieme niet zonder meer negatief. Hoewel het onmetelijk grote en potentieel vernietigende gevoelens van vrees en angst kan oproepen, is het op veilige afstand contempleren van het sublieme (zoals dat bijvoorbeeld gebeurt wanneer we in een museum een schilderij van een stormachtige zee bewonderen) tegelijkertijd een aangename ervaring. De ervaring van het sublieme is daarmee uiterst ambivalent. Het sublieme roept zowel bewondering als huiver in ons op, het trekt ons aan en stoot ons af. De tegengestelde gevoelens versmelten – zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt bij het kijken naar een horrorfilm – tot één enkele ambigue ervaring. Dat weerspiegelt zich in de vaak paradoxale definities die van het sublieme worden gegeven. Het sublieme is ‘a pleasure mingled with horror’ (John Dennis), ‘a delightful terror’ (Edmund Burke), ‘negative Lust’ (Kant).

De dichter-filosoof Friedrich Schiller zet nog een stap verder op de ladder van het unheimliche door het sublieme buiten de veilige cocon van de kunst te plaatsen. Hij onderscheidt daartoe de theoretische reflectie op het sublieme van de praktische confrontatie ermee. Volgens Schiller kunnen we het sublieme pas werkelijk ervaren wanneer we strijdend tegen een overmachtige natuur of vijand ten onder gaan: Groß kann man sich im Glück, erhaben nur im Unglück zeigen (Men kan groot zijn in tijden van voorspoed, maar verheven slechts in tijden van ongeluk). Met deze transformatie van de betekenis van het sublieme van een relatief veilige reflectie op het onmetelijke tot een potentieel vernietigende praktijk, plaveit Schiller de weg die voert naar de bij uitstek moderne ervaring van het technologisch sublieme. 

Van natuur naar technologie

 

Vanaf het midden van de negentiende eeuw tot op heden zien we dat de ambigue ervaring van het sublieme langzaam verschuift van de natuur naar de technologie. Die verschuiving hangt nauw samen met de spectaculaire groei van de moderne wetenschap en technologie en de daarmee verbonden secularisatie. Een van de gevolgen daarvan is een fundamentele onttovering van de natuur. In plaats van de zetel van het heilige wordt deze in toenemende mate een object van technologische beheersing. De natuur noopt nu vooraleerst tot technisch ingrijpen. En goddelijk bestuur wordt mensenwerk.

In zijn boek American Technological Sublime (1994) laat David Nye zien hoe de ervaring van het sublieme in de Verenigde Staten, traditioneel verbonden met natuurverschijnselen als de Grand Canyon, gedurende de twintigste eeuw werd gecomplementeerd en uiteindelijk overvleugeld door het technologisch sublieme: de sublimiteit van de wolkenkrabber, de metropolis, de automobiliteit, de kernenergie, de lucht- en ruimtevaart.

Maar van alle twintigste-eeuwse technologie lijkt de computer – door Turing niet ten onrechte de universele machine genoemd, omdat hij iedere denkbare machine kan simuleren – de moeder van alle sublieme technologieën. In een wereld waarin de computer de meest dominante technologie is geworden, wordt alles – van de moleculen waaruit we zijn opgebouwd tot aan onze intiemste gedachten – getransformeerd tot een relationele database, een collectie van elementen die op alle denkbare manieren kunnen worden gerecombineerd.

Ook hier laten zich twee vormen van het sublieme onderscheiden. Het mathematisch sublieme verschijnt in het tijdvak van de computer in de vorm van combinatorische explosies en multiversa. Een fascinerend voorbeeld daarvan werd in 1944 bedacht door de Argentijnse schrijver Jorge Louis Borges in zijn verhaal ‘De bibliotheek van Babel’. Die denkbeeldige bibliotheek bevat alle mogelijke boeken van 410 bladzijden die gemaakt kunnen worden door de letters van het alfabet telkens anders te recombineren. Dat aantal is hyper-astronomisch, vergeleken waarbij het aantal atomen in het universum verwaarloosbaar klein is (zie vn.nl/babel).

Inmiddels is het informatietechnologisch sublieme de literaire verbeelding voorbij. Zo zien we bijvoorbeeld in het onderzoek naar het menselijk genoom – een database van ca. 20.000 genen, die bestaan uit miljoenen ‘letters’ (de vier verschillende moleculen waaruit het dna is opgebouwd) – vergelijkbare combinatorische explosies optreden. Daar wordt gewerkt met spreadsheets met tot wel 10 miljoen kolommen met de ‘letters’ van de genetische code, en honderdduizenden rijen met de verschillende genomen van individuen die hun dna hebben afgestaan. De verwachting is dat het genomics onderzoek in 2025 jaarlijks 1.000.000.000.000.000.000.000 letters aan code in kaart zal brengen, een tekstsliert die je tienduizend keer om ons zonnestelsel kunt winden. Wie zich daar een voorstelling van probeert te maken, beseft dat de term Big Data als een eufemisme moet worden beschouwd. De jacht op het technologisch sublieme blijft bovendien niet beperkt tot onze genen; alle aspecten van het menselijk leven – van ons koop-, stem- en opvoedingsgedrag tot aan onze financiële transacties en bewegingen door de publieke ruimte – worden opgeslagen in een wereldwijd netwerk van datacentra. Overheden en multinationals als Google en Facebook trachten door middel van datamining en profiling betekenisvolle patronen in deze gigantische datawolk te ontdekken. Dankzij de slimme algoritmen van deze ‘datascope’ – microscoop en telescoop ineen – kunnen zij dieper in ons leven en onze samenleving kijken dan ooit tevoren.

Net zoals het natuurlijke sublieme, heeft ook het informatietechnologisch sublieme een heilig aura. De datascope belooft ons goddelijke alwetendheid en voorzienigheid. Hij zal ons niet alleen in staat stellen patronen te onthullen die de individuele geest verre overstijgen, maar het ook mogelijk maken ons toekomstig koopgedrag, de ziekten die we zullen krijgen en de criminele activiteiten die we gaan ondernemen te voorspellen en waar nodig te corrigeren. Hier past slechts religieuze eerbied. Dat lijkt althans de geestestoestand te zijn van de journalist die onlangs in de wetenschapsbijlage van de Volkskrant over Big Data en genomics schreef: ‘Hier ligt vast wat we zijn en nog kunnen worden; hier ligt de belofte van ons nageslacht, maar ook de erfenis van onze voorouders.’ 

Natuur 2.0

De vraag is evenwel of dit dataïstische enthousiasme niet voorbijgaat aan de dynamische dimensie die het technologisch sublieme ook aankleeft. En die blijkt ook hier nogal unheimlich! Waar de ‘oude natuur’ in toenemende mate wordt gecontroleerd door de technologie en tot een culturele categorie is geworden (heel Nederland is inmiddels een cultuurlandschap), daar wordt onze informatietechnologische omgeving – van de genetisch gerecombineerde hybriden tot aan de onbeheersbare financiële algoritmen waarin de bancaire wereld grossiert – zo complex en onvoorspelbaar, dat we deze in toenemende mate als een van ons onafhankelijk en overmachtige kracht gaan beschouwen. De wondere wereld van de informatietechnologie lijkt zich te ontpoppen als een ‘natuur 2.0’ met een eigen intentionaliteit en agenda (zie vn.nl/nextnature).

Net zoals het heilige in premoderne tijden heeft ook de informatietechnologie een Januskop: zij belichaamt zowel onze onstilbare hoop op heil (van de productie van brandstof en voedsel voor de nog immer groeiende wereldbevolking en de genezing van ziekten tot aan de verwerkelijking van het transhumanistische verlangen naar onsterfelijkheid), als onze diepste angsten voor een overmachtige technologie. Zo waarschuwde de beroemde natuurkundige Stephen Hawking onlangs dat superieure kunstmatige intelligenties wel eens het einde zouden kunnen betekenen voor het menselijke ras.

In zijn dynamische vorm confronteert het informatietechnologisch sublieme ons met andere woorden met onze nietigheid 2.0: het gaat niet alleen meer om onze individuele sterfelijkheid, maar om de uitsterfelijkheid van de menselijke soort. En dat roept unheimliche vragen op. Moeten we niet uit alle macht proberen dit noodlot af te wenden en onze technologische hybris afwerpen? Of is het ons lot het informatietechnologische sublieme in blinde hoop te omarmen, iets wat we immers altijd al gedaan hebben sinds de god Prometheus ons de techniek schonk? De mens is, om de pregnante definitie van de filosoof Helmuth Plessner te gebruiken, van nature kunstmatig. Technisch handelen is deel van de menselijke natuur en daarom is het mensonmogelijk niet-technisch te zijn. En misschien ligt in de affirmatie van het technologisch sublieme wel onze hoogste bestemming. Gaan immers niet, zoals Nietzsche het uitdrukt, alle grote dingen door hun eigen toedoen te gronde? Zelfoverstijging als ethisch imperatief. Of zoals Ronald Dworkin het formuleert: ‘We moeten niet weglopen voor de nieuwe verantwoordelijkheden en we moeten doen wat wij als stervelingen sinds de dagen van Prometheus steeds gedaan hebben: spelen met vuur en de consequenties daarvan aanvaarden. Het alternatief is lafheid in het aangezicht van het onbekende.’ Subliemer kan het niet worden. 

Jos de Mul is hoogleraar Wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is auteur van onder meer De domesticatie van het noodlot. De wedergeboorte van de tragedie uit de geest van de technologie  (Lemniscaat, 4de druk 2014) en Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 (Lemniscaat, 2014; vanaf derde druk: Boom, 2024).

Jos de Mul. Hoe de overheid vertrouwen verspeelt - en kan heroveren. Trouw, Letter & Geest, 4 juli 2015, 4-7.

Online winkelen, vakantie boeken: we gebruiken massaal internet. Maar  de helft van de Nederlanders vertrouwt de ICT-systemen van de overheid niet erg, stelde de Nationale ombudsman in 2013 vast. Toch wil het kabinet dat we over twee jaar allemaal onze zaken met die overheid via internet regelen. 

Waar komt het wantrouwen tegen de overheid vandaan? En wat kan de overheid daartegen doen?

Jos de Mul. Terug naar de natuur? Nee, bedankt. Trouw. Letter en Geest. Zaterdag 2 mei, 2015, 4-7.

De Vereniging Natuurmonumenten, die op 22 april j.l. precies 110 jaar bestond, hield ter gelegenheid daarvan in Amersfoort een voorjaarsforum over natuurinnovatie onder de prikkelende titel ‘Technologie, natuurlijk’. Jos de Mul was een van de sprekers op dit forum. De volgende tekst is een ingekorte versie van zijn lezing.

Niet terug, maar vooruit naar de natuur!

En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant. De dichter Bloem zat er, domweg gelukkig in de Dapperstraat,  niet echt mee, maar veel Nederlanders wel. De Vereniging Natuurmonumenten driekwart miljoen leden - daar kunnen politieke partijen slechts van dromen.

De vereniging beweert dat de natuur ernstig wordt bedreigd. We lezen op de website: “In een dichtbevolkt land is natuur extra kwetsbaar. Daarom beschermt Natuurmonumenten natuurgebieden, waardevolle landschappen en cultureel erfgoed. Overal in Nederland. Voor iedereen. Die natuur stellen we veilig tot in de eeuwigheid door natuur aan te kopen, te beheren en toegankelijk te maken voor iedereen.” 

Mooi. Maar wat zijn precies die natuurgebieden, welke landschappen zijn het waard behouden te worden, en wat maakt een natuurgebied tot cultureel erfgoed?

Jos de Mul, Die robot gaat ons krenken. Trouw, 5 april 2014, Letter en Geest, 4-8.

Dit artikel is is het derde en laatste in een serie over filosofie en techniek (zie ook Letter&Geest 25/1 en 1/3). Deze week verscheen Jos de Muls Essay voor de Maand van de Filosofie: Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0.

Schoorvoetend maakt de androïde robot zijn entree in de publieke en private ruimte, waar hij mee gaat doen aan het menselijk verkeer. Vooralsnog gebeurt dat vooral in landen als Japan, waar zulke robots die op mensen lijken worden ingezet voor zorgfuncties of als gidsen op drukke trein- en metrostations. Ook in de vermaaksindustrie draaien ze mee. Zoek Miim op YouTube en zie haar zingen met een 'meidengroep', dansen op een expositie en als mannequin bruidsmode showen.

De uiterlijke gelijkenis met mensen is opmerkelijk. Toch zul je ze door hun houterige gedag en beperkte handelingsrepertoire niet snel voor een echt mens verslijten. Maar door de snelle ontwikkelingen in de robotica roepen ze wel talloze vragen op. Krijgen robots ooit bewustzijn en emoties? En een vrije wil? Hoe kom je erachter of je met een bewuste robot van doen heb of slechts met gesimuleerde emoties en wilsbesluiten? Is vriendschap met een robot mogelijk? En seks ermee hebben, is dat verwerpelijk? Gaan robots ons overvleugelen, vernietigen zelfs? En waarin verschillen wij eigenlijk van robots?

Jos de Mul, Sociale media, China’s nieuwe front. Trouw, 24 november 2012, Letter en Geest, 16-19.

ESSAY Oppositie was makkelijker te onderdrukken toen er nog geen internet of mobieltjes waren. Maar in China zijn critici van de overheid niet de enigen die de nieuwe media gebruiken. Ook de staat komt op ideeën.

De nachtelijke autorit van Zhengzhou Airport naar Kaifeng voert langs een eindeloze serie bouwprojecten. Zover het oog reikt tekenen de fel verlichte torenflats in aanbouw zich af tegen de donkere hemel. Hier wordt dag en nacht gewerkt. Zhengzhou, de aan de Gele Rivier gelegen hoofdstad van de provincie Henan, is niet alleen de bakermat van de Chinese cultuur, maar tevens één van China's dertien nieuwe megalopoleis. Naar verwachting zal het inwonertal de komende acht jaar van drie naar twaalf miljoen groeien.

Gastheer Li Yong informeert tijdens de rit of ik moe ben. Door een defect aan de pilotenstoel van de aftandse Boeing 767 heeft de reis van New York via Amsterdam naar Zhengzhou 82 uur geduurd en heb ik de eerste dag van de conferentie aan de universiteit van Henan over literatuur en nieuwe media, mijn eigen openingslezing incluis, gemist. Ik heb betere dagen gekend. Maar moe zijn is niet echt een optie in het bedrijvige China.

Sinds Deng 'Shopping' in de jaren tachtig de economische liberalisering inzette, schieten industriële centra, nieuwe stadswijken en luxueuze winkelcentra als paddestoelen uit de grond en shopt een snel groeiende middenklasse een postmoderne lifestyle bij elkaar.China2150x232

Ook op cultureel gebied lijkt er sprake van wat de Chinese leiders aan de vooravond van het 18de nationale congres van de Communistische Partij trots aanduidden als 'de Grote Chinese Renaissance'. De Chinese kunstwereld getuigt inderdaad van een indrukwekkende vitaliteit. Waar de avantgardes van de jaren tachtig en negentig, zoals Political Pop en Cynisch Realisme, zich vooral richtten op Westerse verzamelaars en musea, is inmiddels een bloeiende, nationale kunstmarkt ontstaan. Toen ik begin september op uitnodiging van schilder Lu Yushung de opening van de overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Nationaal Kunstmuseum van China (NAMOC) in Peking bezocht, bleek dat een enorm mediaspektakel te zijn, waar celebrities, nouveaux riches en cameraploegen over elkaar heen buitelden. Na de opening werden de gasten naar het monumentale Beijing Hotel gevoerd, waar een flitsende modeshow aan ons voorbij trok. De extravagante, op de schilderijen van Lu geïnspireerde kleding die op de catwalk aan ons voorbijtrok, was ontworpen door de zuster van de schilder. Welkom in de wereld van 'het communisme met Chinese karaktertrekken'.

Jos de Mul, Sleutelen zullen we! Kunstmatig van nature 1: genetica. Trouw, 25 januari 2014, Letter en Geest, 4-8.

Dit voorjaar houdt de filosoof Jos de Mul drie lezingen die zijn gebaseerd op het door hem geschreven Essay voor de Maand van de Filosofie 2014, Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0. De lezingen handelen over de impact van genetica, neurotechnologie en robotica voor de toekomst van de mens, en worden na afloop in Trouw gepubliceerd. De eerste daarvan vond dinsdag 21 januari 2014  plaats in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht.

De twintigste eeuw was met de auto, het vliegtuig, de telefoon, de kerncentrale, de computer en de televisie de eeuw van de fysica. Wanneer we kijken naar de omvang en de snelheid van de ontwikkelingen in de genetica, dan heeft het er alle schijn van dat de eenentwintigste de eeuw die van de biotechnologie wordt. De ontwikkelingen op dat terrein zullen grote economische, maatschappelijke en ethische implicaties hebben.

In de afgelopen decennia is het DNA-onderzoek verschoven van de analoge wereld van de biologie naar de digitale wereld. Zo kunnen  computerprogramma’s als Biospice niet alleen simulaties maken van processen in bestaande cellen, ze kunnen ook het gedrag van gemodificeerde genen en genetische netwerken in silico (met behulp van een computersimulatie) analyseren en voorspellen. Wat programmeerbaar is, kunnen wetenschappers in veel gevallen ook in vitro (in de reageerbuis) en in vivo (in levende organismen) realiseren, door middel van genetische modificatie van bestaande organismen of de productie van synthetische organismen. Het onderzoek is de afgelopen jaren verschoven van het lezen naar het schrijven van de genetische code.

Jos de Mul, Niemand ontkomt aan de zwermgeest! Kunstmatig van nature 2: neurotica. Trouw, 1 maart 2014, Letter en Geest, 16-19.

Dit voorjaar houdt filosoof Jos de Mul drie lezingen, die opgenomen worden in zijn Essay voor de Maand van de Filosofie 2014,'Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0'. Dat verschijnt eind deze maand. De lezingen handelen over de gevolgen van genetica, neuro-technologie en robotica op de toekomst van de mens. Het essay op deze pagina's is een bewerkte versie van de tweede lezing, vorige week gehouden in debatcentrum Arminius in Rotterdam. De eerste lezing is verschenen in Letter & Geest va 25 januari. Volgende maand publiceren we ook een bewerking van de derde lezing ('Over hubots en echte mensen') die Jos de Mul geeft op 25 maart in de Radboud-universiteit in Nijmegen. Meer informatie op  www.ru.nl/soeterbeeckprogramma.

De spectaculaire groei van de laatste tien jaar is voorbij, maar het aantal gebruikers van sociale media is indrukwekkend. Facebook heeft in Nederland acht miljoen gebruikers, YouTube zeven, LinkedIn vier en Twitter drie miljoen. Voor de meeste Nederlanders zijn ze een deel van hun leven geworden.

Maar nu zwelt de kritiek aan. Sociale media zijn verslavend. Dat komt, schreven de Harvardpsychologen Tamir en Mitchell in 2012, doordat het onthullen van privé-informatie dezelfde genotcentra in de hersenen activeert als eten, het ontvangen van geld of het hebben van seks. Weliswaar geeft het plaatsen van een status update op Facebook niet hetzelfde plezier als een goede vrijpartij, maar als je er maar genoeg plaatst, kom je een heel eind. Dit verklaart ook waarom gebruikers, zelfs wanneer ze zich zorgen maken over het misbruik van persoonsgegevens op het internet, volharden in hun informatie-exhibitionisme.

Jos de Mul. Eliminatie Fortuyn onvermijdelijk? NRC Handelsblad. Opinie. 3 mei, 2012, p. 16.

Was de uitschakeling van de messiasfiguur Pim Fortuyn niet onvermijdelijk? Wie het verbod op discriminatie wil afschaffen, ruilt de politiek in voor de burgeroorlog, stelt Jos de Mul.

Op 6 mei 2012 zal het tien jaar geleden zijn dat Pim Fortuyn op brute wijze werd vermoord door milieuactivist Volkert van der Graaf. Vriend en vijand zijn het er over eens dat de 'Fortuyn-revolte' de Nederlandse politiek diepgaand heeft beïnvloed. Over de vraag wat die invloed precies is geweest en hoe we die dienen te waarderen, lopen de meningen echter sterk uiteen. Is het 'gedachtegoed van Pim' vooral gelegen in de inhoudelijke thema's die hij agendeerde (immigratie en integratie, islamisering, Nederlandse identiteit, criminaliteit, de kloof tussen politiek en burgers) of komt het veeleer tot uitdrukking in de populistische stijl waarmee Fortuyn politiek bedreef, en die de Nederlandse politiek sindsdien domineert?

Rotterdamlezing2150x232

Zo mogelijk nog minder overeenstemming over de vraag hoe we de spectaculaire politieke opkomst van Fortuyn moeten verklaren en waarderen. Gaf hij een stem gaf aan het ongenoegen dat door de politieke elite van het land decennialang was genegeerd? Was hij een 'nationale Pietje Bell' die straffeloos allerlei kattenkwaad mag uithalen omdat hij in de grond genomen een gouden hartje heeft? Of was het succes van de 'politieke dandy' Fortuyn een symptoom van de individualistische en hedonistische massacultuur die zich in de traditionele en nieuwe media breed maakt?

Een mogelijk antwoord op deze vragen is te vinden in Fortuyns messianistische beschouwingen in zijn boek De verweesde samenleving (1995). In dit - volgens de ondertitel - 'religieus-sociologische traktaat' bespreekt Fortuyn 'de destructie van de Wet van de vader'. Met die psychoanalytische formule doelt hij niet alleen op de secularisatie, die in de westerse cultuur, Nederland voorop, heeft geleid tot een ondermijning van religie en religieuze autoriteiten, maar ook op de ondermijning van politieke autoriteit, die volgens hem vooral sinds de door studentenprotest, feminisme en seksuele bevrijding gekenmerkte antiautoritaire jaren zestig zijn beslag heeft gekregen. Het is "de erfzonde van de babyboomers, mijn generatie dus". Volgens Fortuyn zijn de problemen waarmee de huidige samenleving kampt het gevolg van deze destructie van de Wet. We horen hier een echo van wat in de negentiende eeuw al werd voorspeld door Dostojevski en Nietzsche: als God dood is, is alles geoorloofd en komt de cultuur in de greep van het nihilisme. De samenleving, zo concludeert Fortuyn, "is er een geworden van wezen, zonder leiding, zonder geborgenheid, zonder doel".

Jos de Mul. Kruistocht tegen arrogante Oxford-filosofie, De Volkskrant, Bijlage Cicero, 19 december 1997, 41.

DENKEN UIT HARTSTOCHT

De Britse filosoof Bryan Magee heeft zijn bekendheid bij het grote publiek vooral te danken aan de  radio- en televisieseries over filosofie die hij in de jaren zestig en zeventig voor de BBC maakte. In deze programma's trad Magee prominent op de voorgrond als vragensteller en de soms enigszins betweterige samenvatter van de gedachten van zijn gasten. Televisieseries als Men of Ideas  en The Great Philosophers (de laatstgenoemde serie is ook in Nederland te zien geweest) trokken wereldwijd miljoenen kijkers en de boeken die naar aanleiding van deze series werden gepubliceerd veroverden zelfs een plaats in de bestsellerslijsten. Waarschijnlijk is dat de reden dat Uitgeverij Anthos het heeft aangedurfd de bijna zeshonderd pagina's omvattende  autobiografie die Magee eerder dit jaar publiceerde integraal te vertalen.

Jos de Mul. Het menselijk handelen als verhaal. Recensie van Th. De Boer, Pleidooi voor interpretatie. De Volkskrant, Bijlage Cicero, 26 september 1997, 39.

HET VERLANGEN NAAR ZIN

De Amsterdamse filosoof Theo de Boer is onlangs vijfenzestig jaar geworden. Ter ere van die gelegenheid en van zijn afscheid als hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Vrije Universiteit verschenen behalve een nieuwe bundel opstellen van hemzelf twee bundels met opstellen van zijn leerlingen en collegae. In alle drie de bundels neemt de hermeneutiek, ofwel de leer van de interpretatie, een belangrijke plaats in. 

Jos de Mul. De zin van het zijn . Recensie van M. Heidegger, Zijn en tijd, De Volkskrant, Bijlage Cicero, 26 juni 1998, 41.

HOGER DAN DE WERKELIJKHEID STAAT DE MOGELIJKHEID

Er zijn in deze eeuw weinig filosofische geschriften verschenen die zulke heftige reacties hebben opgeroepen als Martin Heideggers Sein und Zeit. Het boek veroorzaakte bij publicatie in 1927 een ware sensatie in de academische wereld en heeft sindsdien de gemoederen, en lang niet alleen die van vakfilosofen, voorturend in beweging gehouden. Zelden ook is een werk zo verschillend gewaardeerd. Waar velen het boek als een meesterwerk en zelfs als een hoogtepunt in de geschiedenis van de westerse wijsbegeerte beschouwen, doen anderen het af als een opeenstapeling van onzinnige uitspraken en quasi-diepzinnige orakeltaal. Nuances zijn in de discussies over dit boek, waarin kritiekloze orthodoxie en ongefundeerde kritiek strijden om de boventoon, meestal ver te zoeken. Zelfs in het doorgaans bedaarde Nederland zijn voor- en tegenstanders van Heidegger elkaar regelmatig in de haren gevlogen. In de jaren zestig leidde dit tot een hoogoplopende ruzie tussen de Amsterdamse hoogleraren Jan Aler en Frits Staal. Maar ook nu nog staat Heidegger garant voor menige verhitte discussie. De vertaling van Heideggers hoofdwerk, waaraan door de vertaler Mark Wildschut ruim negen jaar is gewerkt, heeft het vuur opnieuw opgestookt.

Jos de Mul. Een cyborg heeft ook goede kanten. Recensie van: H. Achterhuis, Van Stoommachine tot cyborg -Denken over techniek in de nieuwe wereld, De Volkskrant, Bijlage Cicero, 5 juni 1998, 39.

VAN STOOMMACHINE TOT CYBORG

Filosofen hebben zich tot in onze eeuw nauwelijks ingelaten met het thema techniek en als zij al over spraken, gebeurde dit meestal nogal neerbuigend. In de door filosofen opgestelde rangorde van menselijke activiteiten bungelde de technè, de praktische vaardigheid om werktuigen te vervaardigen, meestal onderaan. Dat is nogal opmerkelijk wanneer we bedenken dat de techniek een cruciale rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de mensheid. Het vervaardigen van werktuigen, waarvan de geschiedenis meer dan anderhalf miljoen jaar teruggaat op de stenen werktuigen van de homo habilis, wordt met recht vaak beschouwd als een van de belangrijkste kenmerken die de mens van het dier onderscheidt. De stormachtige ontwikkeling van de moderne machinetechniek in de afgelopen twee eeuwen en de ingrijpende sociaal-culturele gevolgen daarvan hebben filosofen er echter toe gedwongen de aard en implicaties van de techniek tot onderwerp van serieuze reflectie te maken.

Jos de Mul. Een waanzinnig makende leegte. Recensie van Slavoj Zizek, Het subject en zijn onbehagen, De Volkskrant, Bijlage Cicero, 3 april 1998, 41.

EEN PSYCHOANALYTICUS IN CYBERSPACE

De Sloveense filosoof en psychoanalyticus Slavoj Zizek heeft in het afgelopen decennium met de publicatie van een dozijn  boeken bewezen een van de meest produktieve en originele schrijvers binnen de lacaniaanse school in de psychoanalyse te zijn. Die originaliteit schuilt niet zozeer in zijn bijdragen aan de ontwikkeling van de psychoanaytische theorie, maar veeleer in de wijze waarop haar toepast. Zizek beperkt zich niet tot de (soms deprimerende) abstracties die de teksten van de lacanen nogal eens kenmerken, maar gebruikt de theorie om een vaak tegendraads licht te werpen op uiteenlopende actuele verschijnselen.

Jos de Mul. Ontologische paranoia. The Matrix: Wat kan ik weten? NRC Handelsblad. Cultureel Supplement, 13 juni 2003, 21.

Kant formuleerde de drie kernvragen van de filosofie: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? De gebroeders Wachowski lijken door deze drie vragen gebiologeerd te zijn in hun `Matrix'-filmtrilogie. Dit is het eerste deel van een essay-trilogie over The Matrix.

Geen enkele Hollywood-film heeft zoveel en zulke fundamentele filosofische discussies opgeroepen als The Matrix (1999). Producent Joel Silver raadde – nogal ongebruikelijk in Hollywood – in de promotiefilm voor het onlangs in première gegane tweede deel van de trilogie, The Matrix Reloaded, de kijkers aan Baudrillard even te laten rusten en vooral de werken van Kant en Hegel er nog eens op na te slaan. AOL Times Warner plaatste op de aan de film gewijde website (http://whatisthematrix.warnerbros.com/) niet alleen de obligate foto's, trailers, screensavers en koopwaar, maar richtte ook een filosofiesectie in met essays van bekende filosofen als David Chalmers en Hubert Dreyfus. In de afgelopen maanden – de uil van Minerva stijgt pas op in de avondschemering – zagen serieuze academische studies met titels als The Matrix and Philosophy, Exploring the Matrix en Taking the Red Pill het licht. Maar ook op de vele duizenden pagina's die op internet en in papieren fanzines aan de film zijn gewijd, werden van meet af aan hartstochtelijke discussies gevoerd over zaken als de kenbaarheid van de realiteit, de verhouding tussen noodlot en menselijke vrijheid en de onze toenemende afhankelijkheid van de technologie.

Dat de Matrix-trilogie erin slaagt een breed publiek voor dergelijke filosofische vragen te interesseren is niet alleen te danken aan de spectaculaire vechtscènes en computeranimaties waarmee ze zijn vervlochten, maar komt vooral doordat zij deze vragen verpakt in een bijzonder actueel verhaal. De drie door Kant geformuleerde kernvragen van de filosofie – Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? – mogen dan wel eeuwig zijn, de antwoorden zijn dat niet en moeten in ieder tijdvak opnieuw gezocht worden. Dat de Matrix-trilogie zo aanspreekt, komt doordat zij deze vragen op ingenieuze wijze verbindt met de fascinatie, de verwarring en de angsten die ons leven in de informatietechnologische samenleving kenmerken.

Jos de Mul. Noodlottige vrijheid. The Matrix Reloaded: Wat moet ik doen? NRC Handelsblad. Cultureel Supplement, 20 juni 2003, 27.

Kant formuleerde de drie kernvragen van de filosofie: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? De gebroeders Wachowski lijken door deze drie vragen gebiologeerd te zijn in hun `Matrix'-filmtrilogie. Dit is het tweede deel van een essay-trilogie over The Matrix. 

Als het postmodernisme staat voor het vervagen van grenzen, dan is de Matrix-trilogie van de gebroeders Wachowski bij uitstek postmodern. Hoewel de films The Matrix (1999) en The Matrix Reloaded (2003) onmiskenbaar tot het domein van de kunst behoren, is de thematiek overduidelijk politiek en religieus, en worden er in de dialogen aan de lopende band filosofische argumenten uitgewisseld. Daarbij zijn de gebroeders Wachowski niet al te kieskeurig: de films refereren net zo gemakkelijk aan Plato en Descartes als aan Putnam en Baudrillard. En ook de religieuze inhoud is een curieus mengsel van orthodox-christelijke, gnostische en boeddhistische – `there is no spoon!' – motieven.

De hybride vermenging van ervaringsdomeinen herinnert aan klassieke mythen en aan de romantische pogingen, van Hölderlin tot Nietzsche en Wagner, die te doen herleven in de moderne, onttoverde wereld. De namen en functies van een aantal personages, zoals Morpheus, Niobe, Persephone en het Orakel, dragen er toe bij dat de saga over de strijd tussen mensen en machines het karakter krijgt van een eigentijdse mythe.

Jos de Mul. Posthumane doeleinden. The Matrix Revolution: Wat mag ik hopen? NRC Handelsblad. Cultureel Supplement, 14 november 2003, 23.

Kants kernvragen van de filosofie: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? leken aan de basis te liggen van de Matrixtrilogie. In deel drie, `The Matrix Revolutions', zijn de makers de weg kwijtgeraakt.

Everything that has a beginning has an end. Menige bezoeker van het slotdeel van de Matrix-trilogie zal waarschijnlijk hopen dat deze, de reclamecampagne van The Matrix Revolutions begeleidende, slogan betekent dat er geen deel 4 zal komen. Na het briljante eerste deel en het enigszins teleurstellende, maar veelbelovende tweede deel, lijken de gebroeders Wachowski met Revolutions een nieuwe standaard te hebben gezet in cinematografische neergang. De recensies waren wereldwijd vernietigend (zie http://www.rottentomatoes.com) en in de aan de Matrix-trilogie gewijde nieuwsgroepen en chatrooms op het internet heerst alom ontreddering.

De teleurstelling betreft niet zozeer het feit dat de gebroeders Wachowski de vele intrigerende vragen die zij in de eerdere delen opriepen niet hebben beantwoord (iedere goed kunstwerk roept eerder vragen op dan dat het ze beantwoordt), maar dat ze deze vragen simpelweg terzijde hebben geschoven ten gunste van plat spektakel. En voorzover er in Revolutions wel antwoorden worden gegeven, waren veel fans verbijsterd wegens de nieuwtestamentische ontknoping. Waar The Matrix een overwegend moderne thematiek had – Neo ontdekt de ware wereld achter de matrix – en The Matrix Reloaded een postmoderne misschien is ook Zion niets meer dan een computersimulatie – daar lijkt The Matrix Revolutions terug te vallen in een premodern wereldbeeld. Neo, als verlosser hangend aan een kruis van licht. Postmoderne hoop op verzoening ingewisseld voor onwankelbaar geloof.

Jos de Mul. Lid van het Filosofisch Elftal van het Dagblad Trouw. In 2004 heb ik bijdragen geleverd aan de volgende afleveringen: Over de betekenis van religieuze symbolen (18-2-2004); Over de neus van Michael Jackson (21-3-2004); Over pijn in een samenleving die naar pijnloosheid streeft (9-6-2004); Over het wegen van botsende grondrechten (13-10-2004); Over het doel van de vrijheid van meningsuiting (8-12-2004).

Jos de Mul. Zolang er virussen zijn, is er hoop! Zen en de kunst van het computeronderhoud, NRC Handelsblad. Cultureel Supplement. 9 september 2005, 5.

Zen-adepten houden zich nauwelijks bezig met informatietechnologie. Jammer, want een huwelijk tussen Zen en computer kan veel moois opleveren. Een computercrash kan dan een bevrijding zijn.

Iedereen die wel eens achter een computer zit kent die momenten van frustratie: de computer doet niet wat jij wilt. En soms wordt die frustratie intens, wanneer het besturingsysteem van de computer `vastloopt' en uren werk in een digitaal zwart gat verdwijnen. Vooral gebruikers van de oudere versies van Windows werden regelmatig opgeschrikt door de onverwachte verschijning van een onheilspellend blauw scherm met de tekst `fatal system error'. Dergelijke ervaringen leren hoe verstandig het is regelmatig een backup van je werk te maken, maar het is een onverbiddelijke computerwet dat het noodlot juist toeslaat op die momenten dat je dat – bijvoorbeeld omdat je haastig probeert een klus te klaren – vergeet te doen. Op dergelijke momenten kalm blijven, vereist een sereniteit van geest die doorgaans slechts na jarenlange meditatie wordt verkregen.

Jos de Mul. Maak de wereld tot een kunstwerk,De Volkskrant, Het Betoog, 5 januari 2008, 5.

De romanticus verlangt hartstochtelijk naar een betere wereld, en dat fanatisme pakt maar al te vaak verkeerd uit, betoogde de Duitse filosoof Rüdiger Safranski in een belangrijk boek uit 2007, Romantik. Eine Deutsche Affäre. Volgens Jos de Mul is Safranski te negatief over de romantiek. Zonder enthousiasme en schone vergezichten vervalt een cultuur tot nihilisme. Wél dient het enthousiasme gepaard te gaan met een vermogen tot zelfrelativering. Het artikel op deze pagina is gebaseerd op de geactualiseerde, vierde herdruk van het boek Het romantische verlangen in (post)moderne kunst en filosofie.

Jos de Mul. Digitale mens zoekt aura in dataïsmeDe Volkskrant, Het Betoog, 17 mei 2008, 5.

Er is waarschijnlijk geen andere tekst die in studies over nieuwe media zo vaak wordt aangehaald als Walter Benjamins Het kunstwerk in het tijdvak van de technische reproduceerbaarheid uit 1936. Onlangs nog citeerde Abram de Swaan hem in zijn brochure Het signaal is ruis geworden (Bert Bakker).

Dat is niet zo verwonderlijk, aangezien in deze korte tekst de briljante ideeën over elkaar heen buitelen. Benjamins essay gaat niet alleen over kunst, zoals de titel suggereert, maar ook over religie, economie en politiek. Het verbindende thema is de transformatie die de menselijke ervaring in deze domeinen ondergaat onder invloed van fotografie en film.

Benjamins visionaire denkbeelden kunnen ons helpen de niet minder fundamentele veranderingen te doorgronden die onze ervaring in ‘het tijdvak van de digitale recombineerbaarheid’ ondergaat. Daarbij kunnen we echter niet volstaan met het klakkeloos toepassen van Benjamins analyse, maar moeten we zijn ideeën verder ontwikkelen in het licht van het voor de nieuwe media kenmerkende concept van de database.

Jos de Mul. We're only in it for the money. in Joost Zwagerman (red). Groeten van Rottumerplaat. Het beslissende album volgens 100 en enige schrijvers. Speciaal nummer van Wah Wah. Literair poptijdschrift, nr. 10 (2008), 180-182.

Het moet eind 1969 bij Adje zijn geweest. Zijn volgestouwde zolderkamer bevatte talloze schatten: wierook die door zijn oudere broer uit een Hindoetempel in India was meegenomen (althans dat beweerde hij), een beduimeld exemplaar van The Doors of Perception van Aldous Huxley, de vloeistofprojector waarmee hij schoolfeesten voorzag van een doorschijnend vliesje mystiek, het underground magazine Aloha met de wonderlijke strips van Robert Crumb.

Ik was bijna veertien en Adjes zolderkamer was een schacht die toegang bood tot een heerlijke, maar ook wat beangstigende nieuwe wereld, ergens zwevend boven San Francisco, Amsterdam en India. Een wereld die niet alleen in kilometers gemeten, maar ook wat verbeeldingskracht betreft ver voorbij mijn horizon lag, maar die via mijn oren langzaam bezit van mij nam.

De eerste langspeelplaat die ik op aanraden van Adje kocht was Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band van de Beatles en op mijn tienerkamer was het vooral de door sitarklanken omfloerste stem van George Harrison die me deed wegdromen:

Jos de Mul. Niet bang voor Big Brother. De Volkskrant. Het Betoog31 januari 2009, 
Overheden, bedrijven en andere organisaties verzamelen op grote schaal gegevens over ons en ontlenen daaraan  door middel van profiling en datamining allerlei betekenisvolle patronen. Dat is niet zonder gevaar. Als dat betekent dat je geen verzekering krijgt omdat je in een postcodegebied woont dat als te risicovol wordt beschouwd, of niet mag opstaan van je slimme matras omdat het risico op hartfalen te groot is, dan heb je inderdaad een probleem. In dat geval dreigt de technologie inderdaad onze autonomie te ondermijnen.

Jos de Mul. Radical romanticism in the age of the technological sublime. CaféPhilosophy. Sydney, April/May, 2009, 8-12.

In many, the word ‘romantic’ effortlessly evokes the cliché image of romantic lovers in moonlit forests and on tropical beaches. A cliché image that one might call sentimental or even pathetic, yet one that is, at a superficial glance, rather innocent. However, Rüdiger Safranski leads us to believe that romanticism is significantly less innocent than this cliché image seems to suggest. In his book Romantik: eine Deutsche Affäre, Safranski presents this movement, which emerged around 1800, with a generous touch of German self-hatred, as an explosive mixture of art, religion and politics, which brought European culture to the rim of a bottomless abyss (Safranski 2007). While the romantic desire for a better, congenial world of poets such as Novalis, Hölderlin and Schlegel can still be easily cast aside as rather innocent Schwärmerei, things went seriously awry, says Safranski, when later romanticists such as Marx, Wagner and Nietzsche primed themselves to truly realize this desire. From there, according to Safranski, it is only a small step towards Joseph Goebbels’ stählerne Romantik (stealed romanticism, quoted in Herf 1995, 87). The catastrophe that sprang from National Socialism appears to have brusquely awoken the Germans from their romantic glow. According to Safranski, the counterculture of the 1960s, so critical of the existing social structure, and ending in the terrorist violence of the Rote Armee Fraktion, teaches us that romantic desire is a lasting threat for the democratic culture that finds its roots in Enlightenment.

Romanticism, viewed as a form of counter-Enlightenment, indulging in irrationalism and nationalism, and ending in an orgy of violence. It is a popular narrative. Twenty years ago Alain Finkielkraut told a similar story in his La défaite de la pensée (Finkielkraut 1987). In the following I will defend an opposing interpretation. The calamities that Safranski mentions, which have tormented Europe over the last two centuries, to my mind should be ascribed to a lack of romanticism rather than to a surplus thereof. In an age and a country in which opinion-makers gladly refer back to the heritage of ‘Radical Enlightenment’ (Israel 2001) it is, therefore, worthwhile to shed light once more on the heritage of Radical Romanticism. 

Jos de Mul. Homo ludens 2.0. De Volkskrant, 27 november 2010. Het Vervolg, 9.

Nederland wordt steeds speelser. De Homo ludens van Johann Huizinga beleeft eennopmerkelijke revival in het tijdperk van Twitter en iPad. 

Je zou het door de dagelijkse onheilstijdingen over de economische crisis en de vermeende islamisering bijna over het hoofd zien, maar Nederland is in de afgelopen decennia steeds speelser geworden. Ons land staat daarin niet alleen. De mondiale 'ludificering van de cultuur' is het meest zichtbaar in de immense populariteit van computerspellen, die qua verkoop de speelfilm zijn voorbijgestreefd. De ludificering raakt echter de hele cultuur. In de hedendaagse 'experience economy' staat niet alleen de vrijetijdsbesteding – sport, funshopping, pretparkbezoek, talentenjachtprogramma's op tv - in het teken van het spel, ook serieuze zaken als werk dienen vooral 'fun' te zijn. De markteconomie had natuurlijk altijd al iets van een wedstrijd, maar de kredietcrisis heeft geleerd dat handel in het casinokapitalisme een verslavend gokspel is geworden. Spel is voor de huidige belevingseconomie even belangrijk als werk dat was voor de industriële economie.

Jos de Mul. Open cinema. Inventiviteit in digitale tijden. Dutch Directors Guild Gazet. Nr.1 (2011), 16-19.

Net als andere kunstvormen ondergaat ook de film een fundamentele transformatie door de digitalisering van de cultuur. Deze transformatie raakt niet alleen de film als kunstvorm, de specifieke cinematografische taal en esthetica die de film onderscheidt van andere kunstvormen, maar ook de film als cultureel instituut, dat wordt gekenmerkt door specifieke, historisch gegroeide wijzen van productie, distributie en receptie. De digitalisering betekent zowel voor de cinematografische kunstvorm als voor het instituut film een grote uitdaging, in de dubbele betekenis van dit woord. Enerzijds bedreigt de digitalisering de film zoals we die tot niet zo lang geleden hebben gekend, anderzijds biedt de digitalisering de film uiteenlopende nieuwe kansen.

Jos de Mul. Over loochenen. In: De titels van Montaigne. De Gids (Juli-Augustus-September 2007), 823-827.

Wij zijn onbekenden voor onszelf, wij mensen van de kennis, we kennen onszelf niet. … We blijven onszelf nu eenmaal noodzakelijkerwijze vreemd, we begrijpen onszelf niet, we moeten onszelf met een ander verwarren, voor ons luidt het motto in alle eeuwigheid: ‘Ieder is zichzelf de verste’ – voor onszelf zijn we geen ‘mensen van de kennis’.

Friedrich Nietzsche

Na het dagboek is het essay ongetwijfeld het meest persoonlijke literaire genre. Hoewel er nauwelijks een onderwerp valt te bedenken dat zich onttrekt aan de bespiegelingen van de essayist, is hij – tot voor kort meestal een hij - in laatste instantie toch vooral in zichzelf geïnteresseerd. Als andere zaken zijn belangstelling opwekken, dan is dat alleen omdat ze beloven iets interessants over hemzelf te onthullen. Niet het onderwerp is voor de essayist van belang, maar de gevoelens, gedachten en stijlfiguren die dit in hem oproept. Voor de essayist is de hele wereld een spiegel, waarin hij steeds opnieuw zijn eigen gelaat bestudeert. Meer dan enig ander onderwerp bestudeert hij zichzelf. Essayistiek is voor alles zelfonderzoek. En het genre dankt zijn populariteit niet in de laatste plaats aan de niets ontziende eerlijkheid waarmee de essayist zichzelf beschrijft. Althans, dat is de illusie die de schrijver mét zijn lezer koestert.

Geen enkele deugd wordt zo gewaardeerd als eerlijkheid. Maar geen deugd is ook zo zeldzaam als het spreken van de waarheid. Psychologisch onderzoek bevestigt ons bange vermoeden dat we voortdurend liegen. In een enkele jaren geleden uitgevoerd experiment vroeg de Amerikaanse psycholoog Robert Feldman zijn studenten gedurende tien minuten met een onbekende te spreken. De studenten wisten niet dat hun gesprek op video werd  opgenomen en na afloop werd hen gevraagd de video te bekijken en eerlijk te vertellen hoe vaak ze tijdens het gesprek hadden gelogen. In die tien minuten bleken de proefpersonen gemiddeld 2.9 onwaarheden te hebben verteld, variërend van ontwijkende smoesjes en lichte overdrijving tot regelrechte leugens. In een tien jaar eerder door David Knox en Caroline Schacht uitgevoerde enquête gaf 92% van de ondervraagden toe wel eens te liegen tegen zijn of haar partner. En dan dienen we ons natuurlijk af te vragen of die overige 8% de vraag wel eerlijk heeft beantwoord!

De bittere waarheid is dat iedereen liegt. Wat de frequentie van het liegen betreft doen mannen en vrouwen niet voor elkaar onder. Er zijn wel belangrijke verschillen. Waar mannen bijvoorbeeld geneigd zijn het aantal seksuele partners dat ze hebben gehad schromelijk te overdrijven, daar wenden vrouwen juist voor dat hun seksuele ervaring minder groot is dan deze in werkelijkheid is. Vrouwelijke proefpersonen aan wie werd verteld dat er tijdens het interview een leugendetector zou worden gebruikt - een wetenschappelijk leugentje ten behoeve van de waarheidsvinding, aangezien er in werkelijkheid een nepdetector werd gebruikt -, bleken gemiddeld tweemaal zoveel seksuele partners te rapporteren dan de vrouwen bij wie de ‘leugendetector’ niet werd ingezet. Nu zou men dat verschil kunnen wijten aan de heersende seksuele moraal, die een grote seksuele ervaring in het geval van de vrouw niet altijd als een verdienste ziet. Maar dat is niet de enige verklaring. Onderzoek wijst uit dat vrouwen op alle levensgebieden om een andere reden liegen als de man. Mannen liegen meestal om zich beter voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn, vrouwen liegen daarentegen in het algemeen om hun gesprekspartners een beter gevoel te geven dan de feiten rechtvaardigen. In het paleis van de leugen bevindt het compliment zich op de eregalerij.

Liegen is van alle tijden en van alle culturen. Geen thema dat zo vaak opduikt in de verhalen die we elkaar vertellen als de leugen. Wie herkent zichzelf op die zeldzame momenten van zelfkennis niet in notoire leugenaars als Odysseus, Reinaert de Vos en Bill Clinton? De wereldgeschiedenis hangt letterlijk van leugens aan elkaar.  Cultuur kan men beschouwen als de institutionalisering van de leugen. Zonder leugens geen politiek, religie en zeker geen kunst! Maar zelfs de wetenschap is niet vrij van de leugen. Originaliteit blijkt niet zelden onopgemerkt plagiaat. En de statistische wetenschap  – ‘Gemiddeld heeft iedere Nederlander een varken’  - geldt niet ten onrechte als de leugen in de overtreffende trap. Vooral de taal is een uiterst leugenachtig fenomeen. Niet alleen omdat hij ons in staat stelt de wereld en onszelf anders voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn, maar ook omdat zelfs veel ‘ware’ uitspraken bij nader inzien vervalsingen van de werkelijkheid blijken te zijn. Hoe vaak verduisteren we bijvoorbeeld concrete zaken niet met algemene begrippen? We spreken voortdurend over ‘het’ atoom, ‘de’ economie’ en ‘de’ Marokkaan, terwijl er in werkelijkheid slechts talloze individuele en nimmer identieke atomen, economische transacties en personen zijn. Waarheden, zo merkt Nietzsche op, zijn leugens waarvan we het leugenachtige karakter vergeten zijn.

Nu zouden we de leugen te kort doen wanneer we hem primair als een cultureel fenomeen zouden beschouwen. Het liegen zit ingebakken in onze natuur. Gelukkig is liegen niet voorbehouden aan onze soort. Er zijn weinig planten en dieren te bedenken die niet op een of andere wijze gebruik maken van list en bedrog: van de bloem die de geurstoffen van vrouwelijke insecten nabootst om de mannetjes te lokken en de wandelende tak die valselijk voorgeeft deel van een boom te zijn tot aan de chimpansee die zijn soortgenoten met vreugdekreten weglokt van de vindplaats van voedsel met als doel het allemaal voor zichzelf te houden. In het rijk van de natuur regeert de leugen. Leven, zo zou een kernachtige definitie kunnen luiden, is liegen.

Vanuit een evolutionair perspectief bekeken is dat overigens niet vreemd. De leugen is allerminst een pathologisch verschijnsel, maar een uiterst voordelige eigenschap in de strijd om het bestaan. Wie de ander van de schaarse voedselbronnen weet weg te lokken, zich door vleierijen de bescherming van de Alfaman weet te verzekeren of door roddels zijn rivalen tegen elkaar uitspeelt, die zal zich beter kunnen handhaven in de ratrace van het leven dan de onnozele hals die de waarheid spreekt. Voor dergelijke sloebers heeft de natuurlijke selectie weinig goeds in petto! Om succesvol te zijn, dient de leugenaar er wel voor te zorgen dat leugens en bedrog niet worden ontdekt. Want de leugen werkt alleen als hij niet als zodanig wordt herkend. Wie goed weet te liegen, zo toont een andere studie van de eerder genoemde Feldman aan, kan bogen op een grotere populariteit binnen zijn familie en vriendenkring dan de notoire waarheidspreker. Maar wee degene die betrapt wordt op een leugen! Niets is zo krenkend in ons leven dan als leugenaar ontmaskerd te worden. Daarom is er in de loop van de evolutie ook geen enkel ander vermogen zo ontwikkeld en verfijnd als de kunst van het liegen. Het is vooral zaak de leugen goed te doseren. Wat de pathologische leugenaar onderscheidt van de gezonde leugenaar, is niet zozeer de aard van zijn leugens, maar de frequentie ervan. Wie te vaak of te opvallend liegt, loopt vroeg of laat tegen de lamp. Het gaat erom de delicate balans te vinden tussen waarheid en leugen.

De kunst van het liegen wordt al te vaak onderschat. De ongeoefende leugenaar verraadt zich al snel door lichaamstaal of tegenstrijdigheden. Gelukkig schiet de moderne technologie hem hier te hulp. De populariteit van de telefoon zou er wel eens in gelegen kunnen zijn dat hij het ideale instrument is om te liegen. Anders dan in het face to face gesprek kan de telefonerende leugenaar zich niet verraden door zijn lichaamstaal en anders dan de brief of de e-mail laat het telefoongesprek geen sporen na. En wanneer het web van leugens zich om de leugenaar begint te sluiten, kan hij nog altijd een Second Life beginnen op het Internet. Wie goed kijkt, ziet dat zich achter vrijwel iedere technologie de wil tot liegen verbergt. Wat is bijvoorbeeld de stealth technology die een gevechtsvliegtuig onzichtbaar maakt voor de vijandelijke radar anders dan een technologische leugen?

We liegen over alles en tegenover iedereen. De meest paradoxale gestalte in het paleis van de leugen is zonder twijfel het zelfbedrog, het unieke vermogen van de mens zichzelf voor de gek te houden. Terwijl we voortdurend klaar staan anderen van leugens te betichten (en het daarbij meestal bij het rechte eind hebben), zijn we opmerkelijk blind voor onze eigen leugenachtigheid. Niets is zo leugenachtig als onze eigendunk. Voortdurend stellen we onszelf mooier voor dan we in werkelijkheid zijn. Kunnen we bij de neiging van de mens zich superieur te wanen aan het dier de nodige kanttekeningen plaatsen, wat het vermogen tot zelfbedrog betreft verheft de mens zich echter inderdaad ver boven het dier. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat men voor zelfbedrog om te beginnen over een zelf dient te beschikken. Met het zelf doet de zelfoverschatting zijn intrede in de natuur. Hubris is de stof waarvan de menselijke geschiedenis is geweven.

Sigmund Freud heeft in zijn werk als geen ander gewezen op het fundamentele karakter en de omvang van ons zelfbedrog. In het bewustzijn heerst de Verleugnung, de ware motieven van ons handelen en de pijnlijke inzichten omtrent onszelf huizen in ons onbewuste. De krenking van de menselijke eigendunk die de psychoanalyse heeft bewerkstelligd, zou wel eens één van de belangrijkste redenen kunnen zijn voor de felheid waarmee zij van meet af aan is bestreden. In zijn in 2004 gepubliceerde boek Why We Lie: The Evolutionary Roots of Deception and the Unconscious Mind  betoogt de filosoof David Livingson Smith dat recente ontwikkelingen in de cognitieve neurowetenschappen nopen tot een fundamentele herwaardering van Freuds werk. Ons brein  blijkt uit vele modulen te bestaan en onderzoek leert dat de modulen die verantwoordelijk zijn voor onze kennis van de wereld en van onszelf niet samenvallen met de module die verantwoordelijk is voor ons (zelf)bewustzijn. Van het grootste deel van ons denken zijn we ons niet bewust.

Deze inzichten staan op gespannen voet met de cartesiaanse traditie waarop onze huis-tuin-en-keukenpsychologie is gebaseerd. Volgens Descartes  is ons denken volkomen transparant en verschaft deze introspectie ons de meest zekere, ja zelfs principieel onbetwijfelbare kennis.  Bovendien is hij van mening dat ons bewustzijn onze handelingen stuurt. Dat idee nu lijkt de moeder van alle zelfbedrog. In werkelijkheid, zo merkt Schopenhauer in het begin van de negentiende eeuw op, is het bewustzijn veeleer een klein lichtje dat de wil tot leven zichzelf ontsteekt om een deel van zijn eigen activiteiten gade te slaan. Het zou echter een illusie zijn te menen dat dit lichtje onze driften en strevingen stuurt. Een beroemd experiment uit de jaren zeventig van neurowetenschapper Benjamin Libet lijkt Schopenhauers idee te bevestigen. Hij vroeg proefpersonen een knop in te drukken op door hen zelf bepaalde momenten. Bij meting van de hersenactiviteiten gedurende het experiment bleek dat de hersenen de handeling al begonnen uit te voeren vóórdat de beslissing daartoe in het bewustzijn werd genomen.

Evolutionair bezien lijkt het vermogen tot zelfbedrog een merkwaardige anomalie.  Terwijl het evident is dat het bedriegen van anderen in ons eigen voordeel kan werken, lijkt zelfbedrog toch eerder schadelijk voor onszelf te zijn. De bioloog Robert Trivers  heeft  enkele decennia geleden een oplossing bedacht voor dit prangende ‘Pinoccio probleem’. Volgens Trivers ligt het evolutionaire voordeel van zelfbedrog erin dat het maakt dat we des te overtuigender tegen anderen kunnen liegen. Wie in zijn eigen leugens gelooft, zal ook de ander sneller weten te overtuigen van de waarheid ervan. Zelfbedrog maakt ons tot oprechte veinzers.

Dit alles lijkt slecht nieuws voor de essayist, de grootmeester van het zelfbedrog. Na het dagboek is het essay zonder twijfel het meest leugenachtige literaire genre. Hoewel er nauwelijks een onderwerp valt te bedenken dat zich onttrekt aan de bespiegelingen van de essayist, wil hij in laatste instantie toch vooral zichzelf bedriegen. Hij mag belangstelling veinzen voor zaken buiten hem, maar dat is dan toch vooral omdat ze hem beloven een onaangename waarheid over zichzelf te verhullen. Niet het onderwerp is voor de essayist uiteindelijk van belang, maar de gevoelens, gedachten en stijlfiguren die zich tussen hem en zijn lezer - niet in de laatste plaats de lezer die hij zelf is - nestelen. Voor de essayist vormt alles een aanleiding voor een nieuwe daad van zelfverloochening. Essayistiek is voor alles zelfbedrog. En het genre dankt zijn populariteit niet in de laatste plaats aan de niets ontziende veinzerij waarmee de essayist zichzelf beschrijft. Gelukkig kan hij zich troosten met de gedachte dat ook déze waarheid slechts een veile leugen is.

Sanur / Molenhoek, mei 2007

Jos de Mul. Ze begrijpt me. Hoe nieuwe robots ons leven gaan raken. Trouw, 3 december, 2011, Letter en Geest, 1-3.

"Mijn machine maakt mogelijk wat nu nog niet kan", schreef Karel van het Reve in 1983, aan de vooravond van de digitale revolutie.Hoe staan we er anno 2011 voor? De Rotterdamse filosoof Jos de Mul Ziet nu al ongekende mogelijkheden voor robots en er kan nog veel meer. Alleen: een machine die mijn gevoelens doorgrondt en van wie ik ga houden, is dat wel wenselijk?

Ze praat, lacht en wandelt, weegt 43 kilo en is 1,58m lang. De Japanse humanoide robot, ontworpen door Kazuhito Yokoi, luistert naar de naam HRP-4C,alias Miim. Afhankelijk van de gebruikte software kan ze ook dansen of zingen:verder functioneert Miim prima als mannequin die op de catwalk bruidskleding showt.

Jos de Mul en Liesbeth Noordegraaf-Eelens. Schuld en bonus. Over geld, Grieken en tragiek. Trouw, zaterdag 5 november, 2011, Letter en Geest, 1-3.

De eurotop van 26 oktober had een eind aan de euro-crisis moeten maken, maar met de aankondiging van het Griekse referendum nam de verbijstering en  verwarring weer toe. Waarom lukt het Europa niet de crisis te bedwingen? Is dat te wijten aan de onvoorspelbaarheid van de financiële markten of is het veeleer te wijten aan een gebrek aan leiderschap?

Een wereld zonder financiële crises, omvallende banken en landen die balanceren op het randje van de afgrond: het lijkt een onrealistische wensdroom. Sinds een jaar of vijf sleept de wereldeconomie zich voort van de ene crisis naar de andere. Het begon in 2007 met de subprime mortgage (‘rommelhypotheken’) crisis, die een jaar later leidde tot een wereldwijde bankencrisis. Nationale overheden moesten banken redden. Op dit moment zuchten de Verenigde Staten en diverse landen in Europa onder torenhoge overheidsschulden.

Frank Grosveld en Jos de Mul. Opvoeding en omgeving kunnen net als eigenschappen erfelijk zijn. De Volkskrant. Het Vervolg, zaterdag 3 april 2010, 10.

Het Darwinjaar zit erop; de hoogste tijd om weer eens te kijken naar andere opvattingen over de evolutietheorie.

In het afgelopen jaar is de tweehonderdste verjaardag van Darwin en de honderdvijftigste verjaardag van diens boek On the Origin of Species gevierd met een stortvloed aan publicaties, lezingen, tentoonstellingen en televisieprogramma’s. Gezien de centrale plaats die Darwins evolutietheorie inneemt in de levenswetenschappen en de groeiende invloed ervan op de sociale en geesteswetenschappen is dat niet verwonderlijk. De filosoof Daniel Dennett noemt het idee van de natuurlijke selectie in zijn boek Darwin’s Dangerous Idea (1995) zelfs ‘het beste idee dat iemand ooit heeft gehad’. Tegen die achtergrond is het ironisch dat recent onderzoek noopt tot een herziening van het centrale dogma van het neodarwinisme, namelijk dat uitsluitend in het DNA vastgelegde eigenschappen kunnen worden overgeërfd. Dit noodzaakt tot een fundamentele herwaardering van de door (neo)darwinisten afgewezen opvatting van Darwins oudere tijdgenoot Lamarck dat tijdens het leven verworven eigenschappen op termijn kunnen worden overgeërfd. Zo’n herwaardering heeft belangrijke implicaties, bijvoorbeeld voor het zogenaamde nature-nurture debat.

Jos de Mul. En ze polderden nog lang en gelukkig. Trouw, 9 april, 2011, Bijlage Letter en Geest, 5.

Sinds Pim Fortuyn is het poldermodel zwaar verguisd – maar het blijft springlevend` Het maakt straks de ontislamiseerders brodeloos en is er nu in geslaagd om Wilders` ooit een gevreesd populist` te tranformeren tot een 'watje'.

Nederlanders mogen zichzelf graag beschouwen als nuchtere polderbewoners. Die typering van de volksaard staat op gespannen voet met de massahysterie die deze polderbewoners de laatste jaren regelmatig overvalt. Of het nu gaat om de oranjeverdwazing die uitbreekt ten tijde van Europese of mondiale voetbalkampioenschappen of het euforische verdriet dat zich voordoet bij de dood van een volksheld als André Hazes, nuchter is wel het laatste woord dat daarbij van toepassing is. Kan men deze verschijnselen nog kan afdoen als relatief onschuldige vormen van polderfolklore, ook de politiek is het afgelopen decennium steeds meer in het teken komen te staan van massale impulsiviteit, wisselvalligheid en prikkelbaarheid. Vooral de opkomst van het populisme heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. De moord op Pim Fortuyn en zijn begrafenis riepen emoties op die de hysterie die in Groot-Brittannië volgde op de dood van prinses Diana naar de kroon staken. Met de elkaar de tent uit vechtende Überpubers van de LPF deed een verschijnsel zijn intrede in de polderpolitiek dat de historicus Huizinga in de jaren dertig aanduidde als puerilisme, het explosieve mengsel van kinderachtigheid en barbaarsheid.

P.H.A. Frissen en Jos de Mul. De politieke impact van de informatietechnologie. In: Noot, nr. 5 (1998): 3-5.

Dat de informatie‑ en communicatietechnologie (ICT) een cruciale factor is geworden in onze samenleving is langzamerhand ook doorgedrongen tot de politieke partijen in ons land. In de verkiezingsprogramma's van  PvdA, VVD, CDA en D66 ten behoeve van de landelijke verkiezingen in mei van dit jaar werd in vergelijking met vier jaar geleden behoorlijk wat aandacht aan dit onderwerp besteed. Zelfs de kleine christelijke partijen, die traditioneel niet voorop lopen bij technologische innovaties, staan in hun programma's een moment stil bij de nieuwe media van informatie en communicatie. Opvallende achterblijvers op de elektronische snelweg zijn de grote winnaars van de gemeenteraadsverkiezingen, de Socialistische Partij en Groen Links, die geen enkele, respectievelijk marginale aandacht aan het onderwerp besteden.

Jos de Mul. Echo's van een laatste god. In: Trouw, 16 september 1995 , 17-18.

 

“Waar God heen is? ... Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood - jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe hebben we de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons, om de hele horizon uit te wissen? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet kouder geworden? Is niet voortdurend de nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er 's morgens geen lantaarns aangestoken worden?” De door Friedrich Nietzsche aangekondigde 'dood van God' is niet uitsluitend een religieus probleem. Ook alles wat op dit geloof gebouwd was, er tegenaan leunde of ermee vergroeid was gaat met het christendom ten onder. Wat Nietzsche met de term 'de dood van God' samenvat is het verlies van de hoogste waarden en leidde ook tot 'het einde van de kunst'. Maar dit einde is pas in onze tijd ten volle tot bewustzijn gekomen. De filosoof Jos de Mul schetst drie strategieën hoe de kunst zich tegen het nihilisme teweer kan stellen.

Nieuws

Deze website wordt momenteel vernieuwd

Vanwege de transitie naar Joomla 5 en de JA Teline V Magazine template is deze website voorlopig onder constructie. De meer dan duizend items die betrekking hebben op mijn publicaties, lezingen en media-optredens zijn weliswaar nog steeds allemaal te raadplegen, maar bij een deel (veelal oudere) items moeten tekst, afbeeldingen en/of audiovisuele clips opnieuw of alsnog worden toegevoegd. Klik voor details over de opbouw van deze website en het gebruik van de nieuwe database annex zoekmachine de LEES MEER button.

Nieuwe druk Kunstmatig van Nature: juni 2024.

Vanaf de derde druk verschijnt Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0 bij Uitgeverij Boom. Delen van dit boek behoren tot de VWO eindexamenstof Filosofie  2024 t/m 2028, die de vraag naar de mens in relatie tot wetenschap en techniek als thema heeft.

Onlangs verschenen

Boek van de dag

Doorzoek deze website

Contactinformatie