Laat ik eerst even stilstaan bij de recente geschiedenis en de ideologie van het populisme. Dat de aanhang van nationalistisch-populistische partijen en bewegingen in Europa de afgelopen decennia spectaculair is gegroeid en dat ze een machtsfactor van belang zijn geworden, leidt geen twijfel. Hun macht uitte zich door deelname aan de regering (de Oostenrijkse FPÖ), gedoogconstructies (Denemarken en Nederland), referenda (Associatieverdrag met de Oekraïne, Brexit), of doordat gematigde partijen zich uit angst voor stemmenverlies laten verleiden tot populistische retoriek (tweetocratie) en standpunten. Ook buiten Europa heeft het populisme een vlucht genomen, met autoritaire leiders als Erdoğan in Turkije, Poetin in Rusland, Xi in China (inmiddels voorzien van een keizerlijk geel theeservies) en sinds kort Trump in de VS.
Op het eerste gezicht lijkt het populisme een gemeenschappelijke ideologie te ontberen. Het doet zich in Europa voor in het gehele politieke spectrum, van extreem-rechts tot extreem-links, en van seculier tot religieus-fundamentalistisch – vaak in curieuze mengvormen. Zo verbindt de PVV een conservatief-nationalistische cultuurpolitiek met een welhaast socialistische, SP-achtige koers op sociaal-economisch vlak. Ook onderling verschillen populistische partijen. Zo botsen Wilders’ liberale houding ten opzichte van homoseksualiteit en zijn liefde voor Israël frontaal met de homovijandige en antisemitische standpunten die andere populistische partijen in Frankrijk en al helemaal in Oost-Europa uitdragen. En als het om de religie gaat, staan de islamvijandige populisten in Nederland, Frankrijk, Polen en Hongarije lijnrecht tegenover het islamitisch populisme van Erdogan.
Wat de populisten delen is hun uitsluitingspolitiek. Het populisme is nauw verbonden met de representatieve democratie, maar gaat uit van een bijzondere opvatting van vertegenwoordiging. Waar pluralistische democraten menen dat een volk bestaat uit een veelheid van individuen en groepen met verschillende belangen en waarden, daar gaat de populist ervanuit dat er zoiets bestaat als een algemene, ongedeelde volkswil, en dat hij of zij die op exclusieve wijze representeert.
Tegenstanders worden daarbij weggezet als volksvreemde elementen of verraders van het volk. Dat ‘vreemdelingen’ niet tot het volk behoren, is voor de populist evident. Zij delen niet de etnische, religieuze of andere culturele kenmerken die de echte volksaard uitmaken. Ook landgenoten die de belangen van ‘het volk’ verkwanselen, wordt de wacht aangezegd. Afhankelijk van de nationale context wordt deze volksvijandige klasse gevormd door de heersende politieke, bestuurlijke, financiële, industriële, religieuze, culturele of intellectuele elite: ‘de linkse kerk’, de rechterlijke macht, de pers, Wall Street, Gülenisten, Mexicanen, Joden. In het paranoïde vertoog van de populist spannen de volksvreemde en volksvijandige elementen bovendien vaak samen met ‘buitenlandse krachten’.
Met hun uitsluitingspolitiek zijn populisten verwant met de omstreden, want met de nazi’s geaffilieerde Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt, die het wezen van de politiek ziet in het onderscheid tussen vriend en vijand. Voor hedendaagse populisten is dat vooral de tegenstelling tussen volk en vijand.
Vooral wanneer populisten een meerderheid vormen, zoals in Hongarije, Polen, Venezuela, Turkije en de VS, vormen ze een groot gevaar voor rechtsstaat en democratie. Ze nemen maatregelen die deze verworvenheden ondermijnen en indruisen tegen de grondwet en de trias politica (Trumps inreisverbod, ‘zogenaamde rechters’), of door de grondwet te vervangen door niet-liberale, populistische constituties (Venezuela en Hongarije). Ze maken de media monddood of verklaren ze de oorlog (‘fake media!’). Tegenstanders belanden zonder proces of na een schijnproces in de gevangenis (Turkije). Er is dus alle reden om het populisme te bestrijden. Maar hoe?
Op het eerste gezicht is Lanoye’s stelling zo gek nog niet: het populisme heeft in Nederland door gepolder en gedogen vrij baan gekregen. Haalde Wilders in 2006 nog slechts negen zetels bij de Tweede-Kamerverkiezingen, in 2010 waren dat er al 24 geworden. En in de verkiezingen komende maand maakt de PVV zelfs kans de grootste partij te worden. In het afgelopen decennium groeide op links de gematigd-populistische en eurosceptische SP. Net als elders in Europa ging de opkomst van rechts- en linkspopulisme gepaard met een drastische terugval van de traditionele partijen op confessionele, liberale en socialistische grondslag.
Toch is het de vraag of de politiek van polderen en gedogen de oorzaak is geweest van die terugval. Wat opvalt is dat de PVV na Wilders’ breuk met het gedoogkabinet-Rutte I bij de verkiezingen in 2012 terugviel van 24 naar vijftien zetels. Ik ben het met Lanoye eens dat het bestuurlijke lafheid was – zowel van Rutte als van Wilders – om niet te kiezen voor regeringsverantwoordelijkheid, maar voor een gedoogconstructie. Maar anders dan Lanoye had ik liever gezien dat Wilders die regeringsverantwoordelijkheid wél had genomen, omdat de terugval van de PVV dan waarschijnlijk nog veel groter zou zijn geweest.
Ik baseer die veronderstelling op de ondergang van de Lijst Pim Fortuyn (LPF), die in 2002 met 26 zetels in de Tweede Kamer belandde en vier ministers en vijf staatssecretarissen leverde aan het kabinet-Balkenende I, maar na luttele maanden het kabinet deed ontploffen. Na een terugval naar acht zetels in 2003 behaalde de LPF bij de verkiezingen in 2006 geen enkele zetel meer.
Nu is die totale ineenstorting ongetwijfeld deels te wijten aan het feit dat de LPF na de moord op Fortuyn een krachtige en charismatische leider moest ontberen, maar het is niet het enige voorbeeld van hoe dergelijke partijen door de mand vallen als ze verantwoordelijkheid dragen. Hoewel niet zo dramatisch als in het geval van de LPF, moest ook de Oostenrijkse FPÖ haar regeringsdeelname tussen 2000 en 2005 bekopen met een gevoelig stemmenverlies: van 26,9 naar 10 procent. Dus als de doelstelling is om populisten terug te dringen, dan kun je ze in een goed functionerende coalitie-democratie beter laten bewijzen hoe onrealistisch veel van hun verkiezingsbeloften zijn.
Het is bovendien de vraag of België de gelukkige uitzondering is die Lanoye ons voorspiegelt. De aanhang van het Vlaams Belang is sinds de instelling van het cordon sanitaire inderdaad vrijwel verdampt, maar de vraag is of het cordon sanitaire daarvan de oorzaak was. Bij het instellen daarvan, in 1989, haalde het Vlaams Belang 1% van de stemmen, om daarna achttien jaar lang enkel te groeien tot 11% in 2007! De ‘electorale implosie’ volgde pas in dat jaar, maar niet zozeer door het cordon sanitaire, maar omdat de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA) van Bart De Wever het stokje van het Vlaams Belang overnam. Daarmee kwam België van de regen in de drup. De N-VA is inmiddels de grootste partij in meerdere steden, de Kamer, de Senaat en het Vlaams Parlement. Bovendien is die partij met Geert Bourgeois sinds 2014 leverancier van de minister-president van Vlaanderen en zij maakt deel uit van de federale regering-Michel.
De Wevers N-VA heeft net als het Vlaams Belang een uitgesproken populistisch-nationalistische agenda. Dat ook hij het cordon sanitaire tegen het Vlaams Belang van Filip Dewinter steunt, maakt hem nog niet tot een verdediger van een pluralistische democratie. Volgens Marcel Sel in zijn boek Les secrets de Bart De Wever (2011) is de leider van de N-VA op basis van diens beleid en uitspraken eerder een wolf in schaapskleren, die met Viktor Orban en Geert Wilders zelfs gerekend kan worden tot de welbespraakte uitvinders van het rechtse populisme in Europa.
Bovendien zijn de grote problemen waarvoor België zich gesteld ziet (Vlaams separatisme en radicalisering van moslims) door de populistisch-nationalistische koers van de N-VA eerder versterkt dan verzwakt. Lanoye, zo drukte Afshin Ellian het uit in zijn column in Elsevier, komt in Amsterdam ‘Brand, brand!’ gillen, terwijl zijn huis in Brussel in lichterlaaie staat.
Het cordon sanitaire was dus allerminst een groot succes. Daarnaast kleeft er een groot ideologisch bezwaar aan: met zo’n middel verlagen democratische partijen zich tot dezelfde uitsluitingsmechanismen als de populisten. Hoe abject je de populistische opvattingen ook vindt, tot de essentie van de pluralistische democratie behoort dat alle stemmen gehoord mogen worden. En dat iedere partij mag regeren, zolang die zich beweegt binnen de grenzen van de rechtsstaat. Om die reden is het principieel onjuist om populisten daar vooraf van uit te sluiten.
Populisten vertolken de eisen van bevolkingsgroepen die middenpartijen hebben genegeerd. Sinds de jaren negentig hebben die middenpartijen zich massaal bekend tot het neoliberalisme, dat controversiële thema’s heeft gedepolitiseerd door ze buiten de democratische orde te plaatsen en over te dragen aan de markt of supranationale instituten. Zo hebben ze zich vervreemd van mensen die de rekening voor de neoliberale globalisering betalen. Vooral de laagopgeleiden (zonder en met emigratieachtergrond) lijden onder de onzekerheid scheppende flexibilisering van arbeid, het verlies van banen en verpauperende woonbuurten met etnische spanningen. Het is niet voor niets dat Wilders identiteitspolitieke thema’s (‘islamisering van Nederland’, het verdwijnen van Zwarte Piet) combineert met sociaaleconomische ideeën die de PvdA en GroenLinks links voorbijstreven.
De linkse middenpartijen dienen economie weer tot onderwerp van politieke strijd te maken. Daar hangt volgens de Duitse socioloog Wolfgang Streeck de toekomst van de democratie vanaf. Zo nemen die partijen de noden van het electoraat van populisten serieus. Maar ze hoeven níet de uitsluitingspolitiek en de ranzige retoriek van Wilders en de zijnen over te nemen. Hun taak is mét, maar niet áls populisten te praten. Ze dienen hen uit te dagen om compromissen te sluiten (dat hoort bij een democratie), en respect te tonen voor de rechtsstaat. Dat dit niet onmogelijk is, heeft Leefbaar Rotterdam laten zien.
Is ook de PVV-voorman daartoe bereid, dan staat principieel niets een kabinet met Wilders in de weg. Maar als de populistische leider dat niet wil of zich opnieuw met de staart tussen de benen terugtrekt (en die kans is levensgroot), dan diskwalificeert hij zich opnieuw voor regeringsverantwoordelijkheid. Ook in de ogen van zijn kiezers, zoals de neergang van de PVV na de breuk met Rutte I liet zien.
Om die reden was Rutte’s aanvankelijke opstelling ten opzichte van de PVV ( ‘Gesprekken over samenwerking met de PVV zijn uitgesloten zolang Wilders zijn minder Marokkanen-uitspraken niet terugtrekt’) te verkiezen boven diens recente ‘Nul procent kans op kabinet met PVV’.
Niet alleen omdat we inmiddels weten dat Rutte zich zelden aan dergelijke stoere beloften houdt, maar vooral ook omdat zijn uitsluiting van Wilders gepaard gaat met een knieval voor populistische retoriek, zoals in zijn brief ‘Aan alle Nederlanders’, waarin hij de ‘verhuftering’ van de samenleving suggestief koppelt aan vluchtelingen. Wie strategisch tegen het populisme wil stemmen, kan dus maar beter niet op Rutte en diens N-VVD stemmen!
Dit essay is een bewerking van een deel van de inleiding van Jos de Mul. Paniek in de Polder. Polytiek in populistische tijden. Rotterdam: Lemniscaat, 2017.