Het meervoudige zelf. Identiteit in het digitale tijdperk / The Multiple Self: Identity in the Digital Era
Jos de Mul. Het meervoudige zelf. Identiteit in het digitale tijdperk / The Multiple Self: Identity in the Digital Era. In: Frank Hoenjet en Theun Kohlbeck (red.), Everybody's Talking. Visies van hedendaagse kunstenaars op communicatie / Views of Contemporary Artists on Communication, Helmond 1996, 22-36
Het meervoudige zelf. Identiteit in het digitale tijdperk / The Multiple Self: Identity in the Digital Era
Jos de Mul. Het meervoudige zelf. Identiteit in het digitale tijdperk / The Multiple Self: Identity in the Digital Era. In: Frank Hoenjet en Theun Kohlbeck (red.), Everybody's Talking. Visies van hedendaagse kunstenaars op communicatie / Views of Contemporary Artists on Communication, Helmond 1996, 22-36
Inleiding. In: Schelling, Filosofie van de kunst
Jos de Mul. Inleiding. In: Schelling, Filosofie van de kunst. Amsterdam: Boom, 1996, 7-53.
Inleiding
Friedrich Wilhelm Joseph Schelling (1775-1854) behoort met Johann Gottlieb Fichte en Georg Wilhelm Friedrich Hegel tot de belangrijkste vertegenwoordigers van het Duitse idealisme. Ofschoon de hoogtijdagen van deze filosofische beweging aan de Duitse universiteiten in feite reeds met de dood van Hegel in 1831 werden afgesloten, is de invloed die het idealisme heeft uitgeoefend op de moderne continentale en - in mindere mate en vooral als metafysisch contrapunt - de angelsaksische wijsbegeerte tot op heden moeilijk te overschatten. Negentiende- en twintigste-eeuwse stromingen als hermeneutiek, marxisme, fenomenologie, existentialisme en differentiedenken zijn niet goed denkbaar zonder de door de idealisten begonnen 'Odyssee van de geest'.
In de historische overzichten van het Duitse idealisme wordt Schelling vaak opgevoerd als de verbindende schakel tussen Fichte en Hegel. Volgens deze, door laatstgenoemde geïntroduceerde opvatting, vertegenwoordigt Fichte met zijn filosofie waarin het Ik centraal staat het subjectieve idealisme, Schelling met zijn natuurfilosofie het objectieve idealisme, en brengt Hegel beide posities tot een hogere synthese in zijn absolute idealisme. Het probleem met deze indeling is dat zij hoogstens opgaat voor een bepaalde fase in het denken van Schelling, om precies te zijn voor de jaren 1797-1799, waarin hij een reeks natuurfilosofische geschriften publiceert. De gehele verdere ontwikkeling van Schellings denken, die ruim vijf decennia beslaat, blijft in deze indeling noodgedwongen buiten beschouwing.
Een andere indeling die wel wordt gehanteerd, gaat uit van de houding die de drie grondleggers van het Duitse idealisme innemen ten aanzien van Kants kritiek van de rede. Volgens dit schema kan Hegels filosofie worden beschouwd als de idealistische radicalisering van Kants analyse van het wetenschappelijk kennen in de Kritik der reinen Vernunft, Fichtes filosofie als de idealistische radicalisering Kants analyse van het zedelijk handelen in de Kritik der praktischen Vernunft en Schellings filosofie, ten slotte, als de idealistische radicalisering van Kants analyse van de esthetische ervaring in de Kritik der Urteilskraft. Hoewel ook deze indeling onvoldoende recht doet aan de rijkgeschakeerde ontwikkeling van Schellings denken, vormt zij een bruikbaar uitgangspunt ter introductie van de in deze uitgave in vertaling samengebrachte kunstfilosofische teksten uit de de periode 1795-1807. In deze periode kent Schelling namelijk aan de kunst een centrale plaats toe in zijn filosofische systeem. In het System des transzendentalen Idealismus uit 1800 wordt de kunst zelfs uitgeroepen tot 'het enig ware en eeuwige organon' van de filosofie, aangezien zij als enige in staat is het absolute tot uitdrukking te brengen. Schellings kunstfilosofie is om die reden bij uitstek een metafysica van de kunst en vormt als zodanig een integraal onderdeel van zijn filosofische systeem.