Na een rustkuur van enkele maanden nam Nietzsches moeder, die tegen beter weten in hoopt op geestelijk herstel van haar zoon, Friedrich bij haar in huis, waar zij hem tot haar dood in 1897 liefdevol verzorgde. Hoewel hij in de eerste jaren na de instorting nog enigszins aanspreekbaar was, en – zij het nu onder voortdurende begeleiding – met even groot enthousiasme als vroeger wandelde, zwom en piano speelde, herkende hij zichzelf en zijn geschriften niet meer. Ten tijde van de dood van zijn moeder was hij reeds definitief weggezakt in een toestand van lethargie. Zijn zus Elisabeth, die kort voor de dood van de moeder berooid was teruggekeerd uit Paraguay, waar zij met haar extreem nationalistische en antisemitische echtgenoot Bernhard Förster de arische kolonie Neu-Gemanien had gesticht (een frauduleuze onderneming waarbij van de regering gepacht land aan kolonisten werd verkocht en die eindigde in de zelfmoord van haar echtgenoot), zag toen haar kans op een nieuwe levenstaak schoon en richtte in Weimar, de stad van Schiller en Goethe, het Nietzsche-Archiv op. Zij kreeg Meta von Salis, een vermogende vriendin van Nietzsche, zo ver voor dat doel de villa Silberblick aan te kopen. (Dit fraaie, in 1903 op verzoek van Elisabeth door de Belgische architect en vormgever Henry van de Velde in Jugendstil verbouwde huis doet thans dienst als Nietzsche-museum). Elisabeth bracht ook Nietzsche naar de villa over, waar hij, in een wit priestergewaad op de sofa gelegen, aan de bezoekers werd tentoongesteld en het zwijgende middelpunt vormde van haar Übermenschenteekränzchen. Zij eigende zich ook de auteursrechten van het werk van haar broer toe en nam voortvarend, in voortdurende strijd met Nietzsches oude vrienden, de uitgave van het verzamelde werk ter hand, waarbij zij er niet voor terugdeinsde passages die niet met haar antisemitische en nationalistische opvattingen strookten te schrappen of eigenhandig te ‘corrigeren’. Dankzij haar inspanningen groeide Nietzsche de volgende decennia uit tot het filosofische boegbeeld van het nationaal-socialisme. In de jaren dertig mocht het archief zich zelfs herhaaldelijk verheugen in bezoeken van Adolf Hitler.
Een grotere historische ironie is bijna ondenkbaar. Hoewel zijn voorkeur voor oorlogszuchtige metaforen, zijn koketterie met immoralisme en zijn verkondiging van de Übermensch Nietzsche zonder twijfel tot een gevaarlijk denker maken, hoeft men maar een willekeurige pagina van zijn geschriften open te slaan om in te zien hoe absurd de nationaal-socialistische annexatie van zijn denkbeelden is geweest. Het door Elisabeth gecreëerde beeld heeft de receptie van Nietzsches filosofie desondanks vele decennia beheerst. Mede dankzij de kritische tekstuitgave die de Italianen Colli en Montinari vanaf de jaren zestig hebben gepubliceerd is het beeld van Nietzsche inmiddels, in het bijzonder in de continentale filosofie, drastisch bijgesteld. Op dit moment wordt hij door velen beschouwd als een van de belangrijkste denkers van de negentiende eeuw en geldt hij met zijn radicale kritiek op de ‘grote verhalen’ van de wetenschap, de moraal, de religie en de politiek en als een van de belangrijkste wegbereiders en inspiratiebronnen van de postmoderne filosofie en cultuurkritiek.
Dat er van Nietzsches werken zo’n onweerstaanbare fascinatie uitgaat, hangt ongetwijfeld samen met het feit dat in zijn werk ernst en ironie, oprechtheid en maskerade, luciditeit en waanzin op een onnavolgbare wijze zijn verknoopt. Daar komt nog bij dat er weinig filosofieën bestaan waarin werk en persoon zo nauw met elkaar verbonden zijn als in het geval van Nietzsche. In het bijzonder in zijn laatste werken spreekt hij voortdurend over zichzelf. Dat is niet toevallig. Als levensfilosoof is Nietzsche van mening dat er geen objectieve waarheden bestaan, maar dat elke filosofie uitdrukking is van een bepaald type van leven. Zo schrijft hij in Ecce Homo: “Filosofie, zoals ik die tot nu toe heb opgevat en met mijn leven in praktijk gebracht, dat wil zeggen uit vrije wil te midden van ijs en hooggebergte leven - al het vreemde en twijfelachtige in het bestaan opzoeken, al datgene wat tot nu toe door de moraal in de ban was gedaan. Lange ervaring, mij geschonken door dergelijke omzwervingen in het verbodene, heeft mij geleerd de gronden, waarop tot nu toe gemoraliseerd en geïdealiseerd is, wel heel anders te bekijken dan men zou kunnen wensen: de verborgen geschiedenis van de filosofen, de psychologie der grote namen heb ik aan het licht zien komen. - Hoeveel waarheid kan iemand in zijn geest verdragen, aan hoeveel waarheid waagt hij zich, - dat is voor mij steeds meer het beslissende criterium geworden. Een fout (te geloven aan idealen) is geen blindheid, een fout is lafheid. Elke verworvenheid, elke stap vooruit in het menselijk weten is een gevolg van moed, van het vermogen hard en hygiënisch te zijn ten opzichte van zichzelf… Ik ga geen idealen weerleggen, ik trek er handschoenen voor aan, dat is alles…”
De Britse journaliste Lesley Chamberlain doet in Nietzsche en Turijn een lezenswaardige poging de samenhang tussen Nietzsches leven en werk te ontrafelen. Zoals de titel al aangeeft beperkt zij zich in haar boek grotendeels tot het jaar 1888, waarin Nietzsche in Turijn woonde. Aan de hand van de geschriften en brieven die in deze periode ontstaan, geeft Chamberlain een gedetailleerd verslag van het leven van Nietzsche, vanaf de reis begin april van Nice naar Turijn, waarin hij zijn bagage kwijtraakt en bij het overstappen een verkeerde trein neemt, tot aan de catastrofe negen maanden later. Door middel van regelmatige terug- en vooruitblikken wordt de lezer bovendien op de hoogte gesteld van wat vooraf ging en wat nog komen gaat. Behalve een biografie is het boek ook een verslag van Chamberlains eigen verblijf in Turijn. Zij bezoekt de pensions waar Nietzsche verbleef, de restaurants waar hij at en de straten waarin hij wandelde. Chamberlain heeft een vlotte pen en zij slaagt er in Nietzsches Turijn voor de lezer opnieuw tot leven te brengen.
De ondertitel van Chamberlains boek luidt 'Een intieme biografie' en in de inleiding noemt zij haar boek een poging vriendschap met Nietzsche te sluiten. De liefde die uit het boek spreekt, maakt duidelijk dat zij daarin uitstekend is geslaagd. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de oorspronkelijke Engelse uitgave van Chamberlains boek, die vier jaar geleden verscheen, overwegend positieve kritieken kreeg. Het werd bovendien geprezen als een welkome correctie op het in de Angelsaksische wereld nog steeds aanwezige beeld van Nietzsche als een krankzinnige protofascist. Het aardige aan het boek is vooral dat zij daarbij toch niet, zoals veel andere ‘vrienden’ van Nietzsche, vervalt tot gedweep. Hoewel zij een sympathiek portret van Nietzsche schetst, is zij allerminst blind is voor zijn menselijke, al te menselijke onhebbelijkheden en zwakheden. Zo staat zij uitvoerig stil bij Nietzsches beruchte aanvallen op de vrouw, die “als lelijke zweren het mooie lichaam van zijn werk ontsieren”. En ook wanneer zij zijn liefdesleven bespreekt, of beter het totale mislukken daarvan, spaart zij haar vriend niet: "Het is waar dat zijn relaties met vrouwen zeldzaam waren. Hij is nooit met een vrouw van zijn eigen stand naar bed geweest. Hij had ook nooit een erotische vriendschap met een vrouw. Zijn stijfheid en gebrek aan emotionele volwassenheid lokten afwijzing uit, en het hele complex van relaties met vrouwen bezorgde hem onvermijdelijk een gevoel van vernedering. Hij had de neiging verstrikt te geraken in driehoeksverhoudingen met vrouwen waarbij hij de verliezer was. In seksueel opzicht vond hij geen vervulling.. Als hij echter eenmaal besloten had dat er geen kans was op romantiek, zoals met Resa, dan was hij een lieve man met verlichte opvattingen.” Chamberlains Nietzsche is kortom een man die "de kunst om te leven minstens even slecht beheerste als de meesten van ons" (206).
Die nuchtere en relativerende toon van Chamberlains boek doet weldadig aan in vergelijking met de loodzware ernst die bijvoorbeeld Friedrich Nietzsche. Complete biografie kenmerkt, de onlangs in één kloeke band heruitgegeven oorspronkelijk tweedelige vertaling van Curt Paul Janz’ driedelige Duitse biografie uit 1978. Wat echter ook opvalt bij de vergelijking is dat Lesly Chamberlain in haar boek wel heel zwaar steunt op het levenswerk van Janz. Wat de biografische gegevens betreft voegt Chamberlains weinig tot niets toe aan het veertiende hoofdstuk van het tweede deel van Janz’ biografie, dat dezelfde Turijnse periode tot onderwerp heeft. Wie geïnteresseerd is in Nietzsches hele leven, nog wat vakantiedagen over heeft en niet terugschrikt voor de zwaarwichtige en enigszins bonkige stijl van een Duitse academicus, kan zich daarom beter zetten aan het werk van Janz. Ook wie niet alleen geïnteresseerd is in Nietzsches leven, maar ook wat wil leren overzijn filosofie, is beter uit met dit werk. Hoewel Janz’ boek primair een biografie is, gaat het ook vrij uitvoerig en met verstand van zaken in op de inhoud van Nietzsches geschriften. Weliswaar staat ook Chamberlain in haar boek regelmatig stil bij Nietzsches denkbeelden, maar zij blijft over het algemeen nogal aan de oppervlakte. Bovendien heeft zij de neiging om Nietzsches filosofie tot gebeurtenissen uit zijn leven te herleiden. Met meer abstracte, minder eenvoudig met zijn leven te verbinden begrippen als bijvoorbeeld de 'eeuwige terugkeer van het gelijke' kan zij, zoals ze overigens ruiterlijk toegeeft, nauwelijks uit de voeten. Hoewel Nietzsches leven en werken nauw met elkaar verstrengeld zijn, doet men zijn werk te kort wanneer men het louter tot zijn leven reduceert. Dat besefte Nietzsche zelfs nog heel helder toen hij bij invallende schemer Ecce Homo schreef: "Ikzelf ben één ding, mijn geschriften zijn iets anders".