Internationales Jahrbuch für Philosophische Anthropologie. Band 2 / International Yearbook for Philosophical Anthropology. Volume 2
Bruno Accarino, Jos de Mul and Hans-Peter Krüger (eds.). Internationales Jahrbuch für Philosophische Anthropologie. Band 2 / International Yearbook for Philosophical Anthropology. Volume 2. R. Becker, J. Fischer & M. Schloßberger, (eds). Philosophische Anthropologie im Aufbruch. Berlin: Akademie Verlag, 2010, 364 p.
Die Geschichte der Philosophischen Anthropologie beginnt 1928 mit einem Doppelschlag: Zeitgleich erscheinen Max Schelers "Die Stellung des Menschen im Kosmos" und Helmuth Plessners "Die Stufen des Organischen und der Mensch".
Bis heute wird kontrovers diskutiert, inwiefern sich beide Ansätze ergänzen bzw. in Spannung zueinander stehen. Auf der einen Seite hat das durch die Lebenswissenschaften neu gestellte Problem einer philosophischen Biologie die bei beiden Autoren zentrale Idee der psycho-physischen Indifferenz des Lebendigen in den Mittelpunkt der Aufmerksamkeit gerückt.
Auf der anderen Seite stellt sich immer noch die Frage, in welchem Verhältnis Philosophische Anthropologie und Metaphysik stehen: Hier gibt es vor allem in Hinblick auf die Konzeption des Geistes Differenzen, deren Bedeutung es herauszuarbeiten gilt.
Neben zahlreichen Beiträgen zu diesen Fragestellungen enthält der Band ein bislang unveröffentlichtes Manuskript Max Schelers: "Das Problem der Struktur des Menschen und die sog[enannten] ‚psychophysischen Theorien’", das Anfang der 20er Jahre entstanden ist.
Over loochenen
Jos de Mul. Over loochenen. In: De titels van Montaigne. De Gids (Juli-Augustus-September 2007), 823-827.
Wij zijn onbekenden voor onszelf, wij mensen van de kennis, we kennen onszelf niet. … We blijven onszelf nu eenmaal noodzakelijkerwijze vreemd, we begrijpen onszelf niet, we moeten onszelf met een ander verwarren, voor ons luidt het motto in alle eeuwigheid: ‘Ieder is zichzelf de verste’ – voor onszelf zijn we geen ‘mensen van de kennis’.
Friedrich Nietzsche
Na het dagboek is het essay ongetwijfeld het meest persoonlijke literaire genre. Hoewel er nauwelijks een onderwerp valt te bedenken dat zich onttrekt aan de bespiegelingen van de essayist, is hij – tot voor kort meestal een hij - in laatste instantie toch vooral in zichzelf geïnteresseerd. Als andere zaken zijn belangstelling opwekken, dan is dat alleen omdat ze beloven iets interessants over hemzelf te onthullen. Niet het onderwerp is voor de essayist van belang, maar de gevoelens, gedachten en stijlfiguren die dit in hem oproept. Voor de essayist is de hele wereld een spiegel, waarin hij steeds opnieuw zijn eigen gelaat bestudeert. Meer dan enig ander onderwerp bestudeert hij zichzelf. Essayistiek is voor alles zelfonderzoek. En het genre dankt zijn populariteit niet in de laatste plaats aan de niets ontziende eerlijkheid waarmee de essayist zichzelf beschrijft. Althans, dat is de illusie die de schrijver mét zijn lezer koestert.
Geen enkele deugd wordt zo gewaardeerd als eerlijkheid. Maar geen deugd is ook zo zeldzaam als het spreken van de waarheid. Psychologisch onderzoek bevestigt ons bange vermoeden dat we voortdurend liegen. In een enkele jaren geleden uitgevoerd experiment vroeg de Amerikaanse psycholoog Robert Feldman zijn studenten gedurende tien minuten met een onbekende te spreken. De studenten wisten niet dat hun gesprek op video werd opgenomen en na afloop werd hen gevraagd de video te bekijken en eerlijk te vertellen hoe vaak ze tijdens het gesprek hadden gelogen. In die tien minuten bleken de proefpersonen gemiddeld 2.9 onwaarheden te hebben verteld, variërend van ontwijkende smoesjes en lichte overdrijving tot regelrechte leugens. In een tien jaar eerder door David Knox en Caroline Schacht uitgevoerde enquête gaf 92% van de ondervraagden toe wel eens te liegen tegen zijn of haar partner. En dan dienen we ons natuurlijk af te vragen of die overige 8% de vraag wel eerlijk heeft beantwoord!
De bittere waarheid is dat iedereen liegt. Wat de frequentie van het liegen betreft doen mannen en vrouwen niet voor elkaar onder. Er zijn wel belangrijke verschillen. Waar mannen bijvoorbeeld geneigd zijn het aantal seksuele partners dat ze hebben gehad schromelijk te overdrijven, daar wenden vrouwen juist voor dat hun seksuele ervaring minder groot is dan deze in werkelijkheid is. Vrouwelijke proefpersonen aan wie werd verteld dat er tijdens het interview een leugendetector zou worden gebruikt - een wetenschappelijk leugentje ten behoeve van de waarheidsvinding, aangezien er in werkelijkheid een nepdetector werd gebruikt -, bleken gemiddeld tweemaal zoveel seksuele partners te rapporteren dan de vrouwen bij wie de ‘leugendetector’ niet werd ingezet. Nu zou men dat verschil kunnen wijten aan de heersende seksuele moraal, die een grote seksuele ervaring in het geval van de vrouw niet altijd als een verdienste ziet. Maar dat is niet de enige verklaring. Onderzoek wijst uit dat vrouwen op alle levensgebieden om een andere reden liegen als de man. Mannen liegen meestal om zich beter voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn, vrouwen liegen daarentegen in het algemeen om hun gesprekspartners een beter gevoel te geven dan de feiten rechtvaardigen. In het paleis van de leugen bevindt het compliment zich op de eregalerij.
Liegen is van alle tijden en van alle culturen. Geen thema dat zo vaak opduikt in de verhalen die we elkaar vertellen als de leugen. Wie herkent zichzelf op die zeldzame momenten van zelfkennis niet in notoire leugenaars als Odysseus, Reinaert de Vos en Bill Clinton? De wereldgeschiedenis hangt letterlijk van leugens aan elkaar. Cultuur kan men beschouwen als de institutionalisering van de leugen. Zonder leugens geen politiek, religie en zeker geen kunst! Maar zelfs de wetenschap is niet vrij van de leugen. Originaliteit blijkt niet zelden onopgemerkt plagiaat. En de statistische wetenschap – ‘Gemiddeld heeft iedere Nederlander een varken’ - geldt niet ten onrechte als de leugen in de overtreffende trap. Vooral de taal is een uiterst leugenachtig fenomeen. Niet alleen omdat hij ons in staat stelt de wereld en onszelf anders voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn, maar ook omdat zelfs veel ‘ware’ uitspraken bij nader inzien vervalsingen van de werkelijkheid blijken te zijn. Hoe vaak verduisteren we bijvoorbeeld concrete zaken niet met algemene begrippen? We spreken voortdurend over ‘het’ atoom, ‘de’ economie’ en ‘de’ Marokkaan, terwijl er in werkelijkheid slechts talloze individuele en nimmer identieke atomen, economische transacties en personen zijn. Waarheden, zo merkt Nietzsche op, zijn leugens waarvan we het leugenachtige karakter vergeten zijn.
Nu zouden we de leugen te kort doen wanneer we hem primair als een cultureel fenomeen zouden beschouwen. Het liegen zit ingebakken in onze natuur. Gelukkig is liegen niet voorbehouden aan onze soort. Er zijn weinig planten en dieren te bedenken die niet op een of andere wijze gebruik maken van list en bedrog: van de bloem die de geurstoffen van vrouwelijke insecten nabootst om de mannetjes te lokken en de wandelende tak die valselijk voorgeeft deel van een boom te zijn tot aan de chimpansee die zijn soortgenoten met vreugdekreten weglokt van de vindplaats van voedsel met als doel het allemaal voor zichzelf te houden. In het rijk van de natuur regeert de leugen. Leven, zo zou een kernachtige definitie kunnen luiden, is liegen.
Vanuit een evolutionair perspectief bekeken is dat overigens niet vreemd. De leugen is allerminst een pathologisch verschijnsel, maar een uiterst voordelige eigenschap in de strijd om het bestaan. Wie de ander van de schaarse voedselbronnen weet weg te lokken, zich door vleierijen de bescherming van de Alfaman weet te verzekeren of door roddels zijn rivalen tegen elkaar uitspeelt, die zal zich beter kunnen handhaven in de ratrace van het leven dan de onnozele hals die de waarheid spreekt. Voor dergelijke sloebers heeft de natuurlijke selectie weinig goeds in petto! Om succesvol te zijn, dient de leugenaar er wel voor te zorgen dat leugens en bedrog niet worden ontdekt. Want de leugen werkt alleen als hij niet als zodanig wordt herkend. Wie goed weet te liegen, zo toont een andere studie van de eerder genoemde Feldman aan, kan bogen op een grotere populariteit binnen zijn familie en vriendenkring dan de notoire waarheidspreker. Maar wee degene die betrapt wordt op een leugen! Niets is zo krenkend in ons leven dan als leugenaar ontmaskerd te worden. Daarom is er in de loop van de evolutie ook geen enkel ander vermogen zo ontwikkeld en verfijnd als de kunst van het liegen. Het is vooral zaak de leugen goed te doseren. Wat de pathologische leugenaar onderscheidt van de gezonde leugenaar, is niet zozeer de aard van zijn leugens, maar de frequentie ervan. Wie te vaak of te opvallend liegt, loopt vroeg of laat tegen de lamp. Het gaat erom de delicate balans te vinden tussen waarheid en leugen.
De kunst van het liegen wordt al te vaak onderschat. De ongeoefende leugenaar verraadt zich al snel door lichaamstaal of tegenstrijdigheden. Gelukkig schiet de moderne technologie hem hier te hulp. De populariteit van de telefoon zou er wel eens in gelegen kunnen zijn dat hij het ideale instrument is om te liegen. Anders dan in het face to face gesprek kan de telefonerende leugenaar zich niet verraden door zijn lichaamstaal en anders dan de brief of de e-mail laat het telefoongesprek geen sporen na. En wanneer het web van leugens zich om de leugenaar begint te sluiten, kan hij nog altijd een Second Life beginnen op het Internet. Wie goed kijkt, ziet dat zich achter vrijwel iedere technologie de wil tot liegen verbergt. Wat is bijvoorbeeld de stealth technology die een gevechtsvliegtuig onzichtbaar maakt voor de vijandelijke radar anders dan een technologische leugen?
We liegen over alles en tegenover iedereen. De meest paradoxale gestalte in het paleis van de leugen is zonder twijfel het zelfbedrog, het unieke vermogen van de mens zichzelf voor de gek te houden. Terwijl we voortdurend klaar staan anderen van leugens te betichten (en het daarbij meestal bij het rechte eind hebben), zijn we opmerkelijk blind voor onze eigen leugenachtigheid. Niets is zo leugenachtig als onze eigendunk. Voortdurend stellen we onszelf mooier voor dan we in werkelijkheid zijn. Kunnen we bij de neiging van de mens zich superieur te wanen aan het dier de nodige kanttekeningen plaatsen, wat het vermogen tot zelfbedrog betreft verheft de mens zich echter inderdaad ver boven het dier. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat men voor zelfbedrog om te beginnen over een zelf dient te beschikken. Met het zelf doet de zelfoverschatting zijn intrede in de natuur. Hubris is de stof waarvan de menselijke geschiedenis is geweven.
Sigmund Freud heeft in zijn werk als geen ander gewezen op het fundamentele karakter en de omvang van ons zelfbedrog. In het bewustzijn heerst de Verleugnung, de ware motieven van ons handelen en de pijnlijke inzichten omtrent onszelf huizen in ons onbewuste. De krenking van de menselijke eigendunk die de psychoanalyse heeft bewerkstelligd, zou wel eens één van de belangrijkste redenen kunnen zijn voor de felheid waarmee zij van meet af aan is bestreden. In zijn in 2004 gepubliceerde boek Why We Lie: The Evolutionary Roots of Deception and the Unconscious Mind betoogt de filosoof David Livingson Smith dat recente ontwikkelingen in de cognitieve neurowetenschappen nopen tot een fundamentele herwaardering van Freuds werk. Ons brein blijkt uit vele modulen te bestaan en onderzoek leert dat de modulen die verantwoordelijk zijn voor onze kennis van de wereld en van onszelf niet samenvallen met de module die verantwoordelijk is voor ons (zelf)bewustzijn. Van het grootste deel van ons denken zijn we ons niet bewust.
Deze inzichten staan op gespannen voet met de cartesiaanse traditie waarop onze huis-tuin-en-keukenpsychologie is gebaseerd. Volgens Descartes is ons denken volkomen transparant en verschaft deze introspectie ons de meest zekere, ja zelfs principieel onbetwijfelbare kennis. Bovendien is hij van mening dat ons bewustzijn onze handelingen stuurt. Dat idee nu lijkt de moeder van alle zelfbedrog. In werkelijkheid, zo merkt Schopenhauer in het begin van de negentiende eeuw op, is het bewustzijn veeleer een klein lichtje dat de wil tot leven zichzelf ontsteekt om een deel van zijn eigen activiteiten gade te slaan. Het zou echter een illusie zijn te menen dat dit lichtje onze driften en strevingen stuurt. Een beroemd experiment uit de jaren zeventig van neurowetenschapper Benjamin Libet lijkt Schopenhauers idee te bevestigen. Hij vroeg proefpersonen een knop in te drukken op door hen zelf bepaalde momenten. Bij meting van de hersenactiviteiten gedurende het experiment bleek dat de hersenen de handeling al begonnen uit te voeren vóórdat de beslissing daartoe in het bewustzijn werd genomen.
Evolutionair bezien lijkt het vermogen tot zelfbedrog een merkwaardige anomalie. Terwijl het evident is dat het bedriegen van anderen in ons eigen voordeel kan werken, lijkt zelfbedrog toch eerder schadelijk voor onszelf te zijn. De bioloog Robert Trivers heeft enkele decennia geleden een oplossing bedacht voor dit prangende ‘Pinoccio probleem’. Volgens Trivers ligt het evolutionaire voordeel van zelfbedrog erin dat het maakt dat we des te overtuigender tegen anderen kunnen liegen. Wie in zijn eigen leugens gelooft, zal ook de ander sneller weten te overtuigen van de waarheid ervan. Zelfbedrog maakt ons tot oprechte veinzers.
Dit alles lijkt slecht nieuws voor de essayist, de grootmeester van het zelfbedrog. Na het dagboek is het essay zonder twijfel het meest leugenachtige literaire genre. Hoewel er nauwelijks een onderwerp valt te bedenken dat zich onttrekt aan de bespiegelingen van de essayist, wil hij in laatste instantie toch vooral zichzelf bedriegen. Hij mag belangstelling veinzen voor zaken buiten hem, maar dat is dan toch vooral omdat ze hem beloven een onaangename waarheid over zichzelf te verhullen. Niet het onderwerp is voor de essayist uiteindelijk van belang, maar de gevoelens, gedachten en stijlfiguren die zich tussen hem en zijn lezer - niet in de laatste plaats de lezer die hij zelf is - nestelen. Voor de essayist vormt alles een aanleiding voor een nieuwe daad van zelfverloochening. Essayistiek is voor alles zelfbedrog. En het genre dankt zijn populariteit niet in de laatste plaats aan de niets ontziende veinzerij waarmee de essayist zichzelf beschrijft. Gelukkig kan hij zich troosten met de gedachte dat ook déze waarheid slechts een veile leugen is.
Sanur / Molenhoek, mei 2007
Recensie van Peter-Paul Verbeek: De grens van de mens
Jos de Mul. Recensie van Peter-Paul Verbeek, De grens van de mens. Over techniek, ethiek en menselijke natuur. Rotterdam: Lemniscaat, 2011. 144 blz. ISBN 978 90 477 0353 2
Peter-Paul Verbeek - hoogleraar Filosofie van Mens en Techniek aan de Universiteit Twente en voorzitter van De Jonge Academie van de KNAW – is een van de meest productieve vertegenwoordigers van de Nederlandse techniekfilosofie, die ook internationaal de aandacht op zich heeft gevestigd met o.a. het boek What Things Do: Philosophical Reflections on Technology, Agency, and Design en artikelen in tal van vooraanstaande tijdschriften. Onlangs verscheen onder de titel De grens van de mens. Over techniek, ethiek en de menselijke natuur een nieuw Nederlandstalig boek van hem. Verbeek breekt in dit boek, gebaseerd op een aantal eerder verschenen artikelen en zijn oratie uit 2009, op een even scherpzinnige als heldere wijze een lans voor een andere omgang met de vraagstukken waarvoor de technologie ons stelt dan doorgaans gebruikelijk is. Veel ethici leggen zich voornamelijk toe op het trekken van grenzen (‘Tot hier en niet verder!’), waarna de ontwikkelingen doorgaans vrolijk verder gaan en de ethicus opnieuw de hakken schrap zet en de cyclus zich weer herhaalt. In tegenstelling tot die reactieve benadering houdt Peter-Paul Verbeek een enthousiasmerend pleidooi voor een
De groteske reductie. Of: wat ik van Oudemans heb afgeleerd
Jos de Mul. De groteske reductie. Of: wat ik van Oudemans heb afgeleerd. In: H. van Kampen en T.E. Jaroszek (red.), Th.C.W. Oudemans. 60, Leiden: Instituut voor Wijsbegeerte, 2011,
155-161.
Tekst, beeld, spraak, communicatie, vriendschap, liefde en haat zijn gedigitaliseerde databestanden. Wie daarbuiten zoekt naar iets onberekenbaars, iets geestelijks, iets emotioneels, iets cultureels, die zoekt vergeefs en geeft nogmaals blijk van de aanzuigende werking van de grote reductie.
Wouter Oudemans
Niet zozeer als poging tot communicatie, uit vriendschap, liefde of haat, maar als eerbetoon aan ‘Oudemans’ denken’ voldoe ik graag aan het verzoek om ter gelegenheid van Th.C.W. Oudemans’ zestigste verjaardag een korte bespiegeling aan dat denken te wijden. Op het gevaar af daardoor in filosofologisch vaarwater te verzeilen, zal ik dat doen aan de hand van twee van de voorbeeldvragen die Hadewijck van Kampen bij haar uitnodiging voorlegde: “Wat heeft u van Oudemans geleerd?” en “Waar heeft Oudemans het bij het verkeerde eind?” In het geval van deze bijzondere jubilaris, zo zal ik betogen, raken deze vragen elkaar, zonder geheel samen te vallen. Dat is althans mijn ervaring.